Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrieven van Mr. Willem Bilderdijk. IIIde, IVde en Vde of laatste Deel. Te Amsterdam, bij W. Messchert. 1837. In gr. 8vo. XVIII en 336, XXIV en 352, XII en 335 bl. f 10-20.Na alles, wat in dit Tijdschrift voor 1837, No. VI, bl. 254-260, over de twee eerste Deelen der uitgegevene Brieven van bilderdijk gezegd is, zal Ref., bij de aankondiging der drie laatste Deelen, kort kunnen zijn; want hij zou het aldaar gestelde grootendeels en in ruime mate hier moeten herhalen: ja, behoudens het aldaar gezegde, vindt hij in die twee eerste Deelen nog wel de meest belangrijke brieven, en zou oordeelen, dat men de drie laatste Deelen zeer gemakkelijk tot één Deel had kunnen zamentrekken, ja het geheele werk uit twee of op zijn hoogst uit drie matige boekdeelen doen bestaan. - Het derde en de kleinste helft van het vijfde Deel bestaat nu weder uit brieven aan verschillende meer of minder bekende personen, uit verschillende jaren; het vierde geheel uit die aan den Heer i. da costa, en de grootste helft van het vijfde uit die aan den Heer a. capadose. - Een Register van alle de brieven, naar tijdsorde gerangschikt, heeft de Uitgever achter het laatste gevoegd. Verre de meeste brieven dezer drie Deelen zijn, naar Ref's. bevind, slechts van persoonlijk en particulier, geenszins van algemeen en blijvend belang; voorts verbazend omslagtig, eentoonig, eenzelvig, vol van dezelfde honderdmaal herhaalde klaagtoonen, zoodat het inderdaad een vermoeijende arbeid is, dezelve achter elkander te lezen. De manier van beschouwing veler dingen is, even als te voren, meestal somber, niet zelden scheef, partijdig, overdreven, met hatelijke uitvallen over sommige personen en zaken: somtijds wordt alles zoo zonderling en wonderlijk door elkander geworpen, dat het wezenlijk goede er onder bedolven raakt; en men kan de gedachte naauwelijks van zich weren, dat er, bij de verbeelding van in alles kundig, ervaren en bedreven te zijn, eene zucht in doorstraalt, om in alles zonderling te zijn, tegen te spreken, in één woord tot de op- | |
[pagina 177]
| |
positiepartij der beschaafde menschheid te behooren. - Wil men enkele staaltjes uit zeer vele, ziehier dezelve! D. III, bl. 134, noemt bilderdijk het beroemde meesterstuk van borger, de Mysticismo, ‘het geraaskal van borger over het Mysticismus.’ Bl. 167: ‘De vloek van God rust op alle de tegenwoordige instellingen hoegenaamd;’ en elders: ‘Alle thans in zwang gaande denkbeelden zijn valsch, - alle thans bestaande inrigtingen verkeerd en slecht,’ enz. enz. Bl. 184: ‘Ik weet geen belangrijker onderwerp voor eene historische prijsvraag, dan eene getrouwe geschiedenis van de Conspiratie der Hollandsche Magistraten, van 1572 tot op den huidigen dag, tegen de Natie en haar wettig bestuur en welvaart.’ Bl. 226: ‘Het gelooven onderstelt geen begrijpen, maar niet begrijpen.’ Zoo kan men dus de monsterachtigste zoogenaamde mysteriën gelooven! - D. IV, bl. 159: ‘Ik wilde nog wel eens een judicium over grotius schrijven, om de wareld eenmaal omtrent dezen Agyrta in zoo vele vakken te verlichten.’ Grotius een Agyrta, d.i. een kwakzalver!! - D. V, bl. 49, 50: ‘Alle gezelschappen, ook met de beste voornemens opgericht, voeren ten verderve.’ Bl. 89: ‘Behoort de tegenwoordige behandeling der Fransche Chemie niet meê tot de heerschappij des verwoesters, die een menschenmoorder was van den beginne?’ De beste brieven in deze verzameling komen Ref. over het geheel die voor, welke van taal- en oudheidkundigen inhoud zijn; ofschoon ook aldaar alles, hoezeer doorgaans met dictatoriaal gezag uitgesproken, niet altijd onfeilbare Godspraak is. - De merkwaardigste in dit opzigt is de briefwisseling met den Taalgeleerde j. grimm, toenmaals Bibliothecaris te Kassel, welke in het Fransch gevoerd is, daar bilderdijk betuigt niet gewoon te zijn in het hedendaagsche Hoogduitsche te schrijven, (bl. 200, 1) hoewel zijn Fransch juist ook zoo verrukkend schoon niet is. Opmerkelijk is ook in deze en andere brieven aan buitenlanders, die in deze verzameling voorkomen, het groote onderscheid van toon, die doorgaans veel bedaarder en bescheidener, somtijds zelfs wel eens een overdreven toon van nederigheid is: ook zijn dezelve niet zoo vol van hatelijke uitvallen op anderen; en men vindt er volstrekt geen blijk van dien eindeloozen klaagtoon, waarvan schier elke brief aan vaderlandsche vrienden en bekenden tot overloopens toe vol | |
[pagina 178]
| |
is. - Had men van deze en dergelijke brieven eene kleine verzameling, al ware het dan slechts bij één Deel gebleven, aangelegd, en al het overige, dat tot zoo veel billijke tegenspraak of ongunstig nadenken stof geeft, stil laten rusten, men zou, naar Ref.'s inzien althans, voor de eer der nagedachtenis van bilderdijk veel gelukkiger gezorgd hebben. Wat Ref. zelven betreft: kan hij het beschouwende Publiek uit deze brieven niet vele geurige bloemen en aangename vruchten voorleggen, hij wil dan ook niet langer vertoeven, om doornen en distelenGa naar voetnoot(*) daaruit te voorschijn te brengen, hoe ruime stof hij hiertoe ook vinden zoude; maar hij legt de pen neder met den wensch, dat de uitgave dezer brieven niet moge strekken, om jeugdige Geleerden en jonge Dichters de individualiteit van dien grooten Zonderling, bilderdijk, te doen nabootsen, en zijnen geest in hen te doen voortleven; maar veel meer, om hen, bij onpartijdige beschouwing, nog in tijds te waarschuwen, dat de grootste hoedanigheden en bekwaamheden, vooral bij gekrenkte eigenliefde en eerzucht, niet waarborgen tegen de schromelijkste afwijking van de echte practische humaniteit, die het ware sieraad is van alle beoefenaars der Literae hu- | |
[pagina 179]
| |
maniores, en van den echten liefdegeest, die het ware kenmerk is van alle naar jezus christus regtzinnige en regtgezinde Christenen. De God der wijsheid en der liefde geve, dat de jeugdige Geniën, die er ook thans, zoo wel als te voren, in verschillende vakken en maten zijn, met dezen goeden geest van humaniteit en Christendom mogen bezield worden; opdat hunne jeugd, met alle nederigheid en bescheidenheid, verstandig en Christelijk vrolijk in schoonen bloei sta, hun volwassen leeftijd, tot in den hoogsten ouderdom, smakelijke en gezonde vruchten levere, en hunne nagedachtenis, na hun verdwijnen van de aarde, onbevlekt en vol eer en zegen zij! |
|