Atlantischen Oceaan. Eene zinstorende drukfout is bladz. 63, waar fig. 25 moet zijn fig. 24. Bladz. 64 zal 32o moeten zijn 32′. Althans dit laatste is nagenoeg de schijnbare middellijn van de zonneschijf. Dat de lengte van den dag sedert hipparchus geen 1/100 seconde zou zijn veranderd, moge waar zijn; schoon Rec. betwijfelt, of la place of iemand anders tot dien graad van fijnheid kunne waarnemen, tenzij men uit eene reeks van jaren het bij gevolgtrekking afleidde. Doch, hoe groot een sterrekundige hipparchus ook was, wij weten toch wel, dat hij geene werktuigen bezat, fijn genoeg, om hem op gedeelten van seconden te kunnen vertrouwen. - In verband tot de inwendige, oorspronkelijke warmte van den aardbol, boven door hem vermeld, gaat de Schrijver in den vijfden brief over tot de behandeling der vulkanen en aardbevingen. Kluchtig is op bl. 94 de voorbarigheid der Engelschen, die een, in 1810 plotseling bij San Miguel uit zee door vulkanische werkingen opgerezen eiland, als eene geschikte wijkplaats voor schepen, plegtiglijk in bezit namen en Sabrina noemden, daar het zich langzamerhand weder ontbond en door de golven verslonden werd. - De overgang van dit een en ander tot de luchtsteenen is zachter, dan die in het begin van den zesden brief: ‘In mijnen vorigen brief zeide ik, dat velen het niet voor geheel onwaarschijnlijk hielden, dat er somtijds steenen uit de Maan naar de Aarde geworpen werden; ten einde u te beter in staat te stellen, om zelf over deze waarschijnlijkheid eenigzins te kunnen oordeelen, zal ik met eene korte beschrijving van het oppervlak der Maan aanvangen.’ Hij toont vervolgens aan de wijze, om de hoogte der Maanbergen te meten; berekent de wederkeerige aantrekking van dat hemelligchaam en onze Aarde, en eindigt
met eene berekening van de kracht, die vereischt zou worden, om eenen steen van daar binnen het gebied van den dampkring der Aarde te slingeren; waaromtrent wij alleen aanmerken, dat de Schrijver over de, meermalen tegen den lunarischen oorsprong der luchtsteenen gemaakte, en vooral door olbers met scherpzinnige berekeningen gestaafde bedenkingen nopens de bepaalde rigting van den uitwerpenden vulkaan, wat al te luchtig heenstapt. Uit bladz. 143, waar de Schrijver, in den zesden brief, spreekt van ebbe en vloed, als iets, dat hij liever voor eenen volgenden brief wil besparen, zouden wij bijna tot de verwachting besluiten van een tweede stukje, dat