keurig beelden uit onzen tijd voor oogen stelden. Wij hebben onze stad, onze regering, onze burgerij gadegeslagen in eenen door partijgeest onrustigen tijd. Wij hebben stemmen gehoord, en maatregelen zien nemen, die ons juist niet vreemd schenen te zijn; het was ons veeleer, alsof wij in de oude dragt des overgrootvaders de onveranderde familietrekken konden wedervinden, die, met geringe wijzigingen, tot op de naneven zijn overgeërfd. Doch indien wij al in het beeld vlekken en rimpels vinden, die wij, in den spiegel ziende, welligt weder in onszelve terug ontdekken, mag ons dit niet ontmoedigen. Een eerlijk oog lacht ons uit dit beeld tegen, en eene opregte tong spreekt ons uit hetzelve aan, ofschoon hier een trek van ruwheid, daar een van zwakheid ons moge mishagen; en hoe langer wij het beeld beschouwen, des te meer ziel vinden wij in hetzelve, en in deze ziel van het beeld, in de kern des levens in te dringen, zij ons tegenwoordig oogmerk.’ - Na korte vermelding van de in St. Gallen en Schaffhausen
tot stand gebragte Hervorming, slaat hagenbach het oog op de vijandelijke houding, waarin de Zwitsersche Cantons, ter zake van de Godsdienst, tegen elkander over kwamen te staan, en maakt zeer oordeelkundige aanmerkingen over het onderscheid der gevoelens, die zwinglius en luther, ten aanzien van het gebruiken van geweld in dezen, aan den dag legden, en die niet alleen uit ieders individualiteit, maar ook uit de verschillende staatkundige omstandigheden, waarin zij verkeerden, voortvloeiden. De geschiedenis van den strijd zet hij voort tot op den landvrede, die tegen den zin van zwinglius gesloten werd. - Het overige van deze Voorlezing bestaat uit een verhaal van het gesprek, dat, door tusschenkomst van den Landgraaf philips van Hessen, te Marburg, tusschen eenige Godgeleerden, over de leer des Avondmaals, plaats had, maar tot geen' bevredigenden uitslag leidde; en verder van de door melanchton opgestelde Confessie, die aan den Rijksdag te Augs-