Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 143]
| |
plaatsen aan den beoordeelaar van zijne vertaling van reland's Galatea. Dat de beoordeeling van dat boekje (te vinden in No. 16 der Letteroefeningen van het vorige jaar) den Heere graadt jonckers weinig smaken zou, liet zich vooraf voorspellen: het is hard, om, wanneer men waant heel wat fraais te hebben gemaakt, te moeten hooren en met bewijzen te zien staven, dat men voor het ondernomene werk geheel ongeschikt is en eene prul heeft geleverd. Maar weinig vermoedde Recensent, dat iemand, ten zij geheel door eigenwaan verblind, de vermetelheid zoude hebben, om eene soort van anticritiek te schrijven, indien hij niet ten minste eene enkele der tegen hem aangevoerde beschuldigingen kon ontzenuwen. De Heer graadt jonckers heeft dit laatste niet beproefd. Geen wonder; want er is waarlijk niet veel verstand van de Latijnsche taal noodig, om te zien, dat de door Recensent aangehaalde plaatsen door den Vertaler, al maakt hij ook, gelijk hij in zijne anticritiek verzekert, zelf Latijnsche verzen, niet zijn begrepen. En met hoe vele had Recensent die plaatsen nog kunnen vermeerderen! Een paar voorbeelden slechts. El. II. 7-10:
Mens bona, quae, Paphiis numquam laedenda sagittis,
Credebat puerum vincere posse Deum,
Mens bona, praecipites animi compescere motus
Docta, repentino tacta stupore, silet.
aldus vertaald:
Men noem 't een regt verstand, dat Paphie's boog liet spannen,
Den jongen God bespotte en reeds verwonnen zag,
Een regt verstand, geleerd de felle drift te sussen,
Of dat verzwijgt, zoodra 't getroffen zich gevoelt.
Verraadt het niet verregaande ongeschiktheid tot het vertalen van Latijn, als men zulke eenvoudige regels niet verstaat, en niet ziet, dat de zin is: Het gezond verstand, dat, onkwetsbaar voor liefdes pijlen, den Liefdegod meende te kunnen overwinnen, dat geleerd had, om de onverwachte aandoeningen der ziel te bedwingen, het zwijgt [bij het zien van Galatea], door plotselinge verbazing verstomd. En zoo is het bijna met deze geheele Elegie. Wil men nog een voorbeeld, men leze het slot van El. IV, waar de regel: | |
[pagina 144]
| |
Summa, precor, vitae meta sit illa meae!
vertaald wordt: (zoodra ik) ...van mijn levensvreugd een hooger doelwit ken!
Weet dan niet ieder schooljongen, dat vitae meta 's levens einde beteekent? Maar waartoe langer bij deze en soortgelijke domheden stilgestaan, wier aanwijzing zelve den Heer graadt jonckers zoo weinig tot een beter verstand der plaatsen kan brengen, dat hij onnoozel genoeg is, om dergelijke, door hem volstrekt niet begrepene, verzen tot bewijzen aan te voeren, dat hij niet overal letterlijk vertaald heeft? Geen wonder van plaatsen, die hij niet verstond! Wat overigens dat letterlijk vertalen betreft, Recensent sprak van woorden, niet van zinnen; en wie zich de moeite wil geven, om deze ellendige rijmelarij met het oorspronkelijke te vergelijken, zal zich van de waarheid overtuigen. Op al de aardigheden in den brief van den Heer graadt jonckers wil Rec. niet antwoorden; zij doen niets ter zake, en bewijzen slechts, dat de Schrijver eene verdediging op degelijke gronden als wanhopig beschouwde. Recensent zal overigens zijnen naam niet noemen, hoe uitlokkend de aanbieding van den Heer graadt jonckers ook zij, om op dien naam een Latijnsch epigram te willen maken en hem alzoo te vereeuwigen. Mogt de Heer graadt jonckers nu nog besluiten, om op den beoordeelaar zijner Galatea, in diens qualiteit als recensent, een lofdicht zamen te stellen, dan hoopt deze, dat het beter moge zijn, dan zijn gedicht op Neêrlands geliefde Koningin, waarover hij een kort, maar voldoend oordeel kan lezen op bl. 45 van denzelfden Recensent ook der Recensenten, die zijne jammerlijke anticritiek heeft opgenomen. Van alle verder geschrijf van den Heer graadt jonckers over deze zaak zal geene notitie worden genomen door
Den Recensent zijner Galatea.
No. II. Boekbesch. bl. 57, reg. 10 v.o., leze men: orde, duidelijkheid. |
|