geene kleine geleerdheid, sijne scherpzinnigheid en vooral kennis der Oostersche talen behooren zou. Wij meenen aan de waarheid verpligt te zijn, deze eigenschappen aan Miss grierson, wier godsdienstigen geest wij vereeren, te ontzeggen. Hetgeen zij geeft, is niet veel meer dan eene vrij drooge geschiedenis, goeddeels getrokken uit de H. Schrift en ook meest vervat in de woorden der Profeten, zoodat Gods toorn, Gods oordeelen overal de werkende oorzaken zijn. De geschiedenis is voorts doorweven met stichtelijke en toepasselijke aanmerkingen, die wij op zichzelve in hare waarde laten, maar hier noch goedkeurden, noch ook verwachtten. Men moet het, naar onze wijze van zien, geheel anders aanleggen, om de oude geschiedenis uit de H. Schrift op te helderen, of haar tot een toonbeeld van den gang der Voorzienigheid, of tot leering en waarschuwing van het nageslacht, voor te stellen. Van dit alles schijnt de Schrijfster iets te hebben willen doen; maar wij kunnen niet vinden, dat het haar uitstekend gelukt is. Het boek had dan ook gerust onvertaald kunnen blijven; doch, nu het eenmaal geschied is, mogen wij den lof, van het uitnemend goed gedaan te hebben, aan den Eerw. van schagen niet onthouden.