schap in 1816, zich gehouden heeft binnen de grenzen, uit het algemeen Protestantsch Kerkregt voortvloeijende, en dat men hierin dus ten onregte reden van beklag en verwijt en oorzaak tot afscheiding gezocht heeft. - De derde hoofdrubriek van dit Vertoog betreft de handelingen der Regering ten opzigte der afgescheidenen, waarin de Schrijver de vier volgende punten, tot in de minste bijzonderheden, in het licht stelt; namelijk, ‘dat alwat door de Hooge Regering (te hunnen opzigte) is verrigt, met 's Lands wetten in volkomene overeenstemming is; - dat de Regering daarbij niet ligtvaardiglijk of buiten noodzaak is te werk gegaan, maar door de gebiedendste redenen is gedwongen geweest te handelen, zoo als zij gehandeld heeft; - dat de Regering nimmer ten doel heeft gehad, de afscheiding te stuiten, of de afgescheidenen tot hereeniging te dwingen, maar alleen om aan de openlijke vestiging der afgescheidenen die waarborgen te verbinden, welke door de zorg voor het welzijn van den Staat en door de Grondwettige bescherming der bestaande Gezindheden werd gevorderd; - en dat eindelijk, wel verre dat de afgescheidenen het voorwerp zouden geweest zijn van beleediging of aanranding, hunne regten, even als die van alle andere burgers, op de nadrukkelijkste wijze zijn beschermd en tegen allen overlast beveiligd.’ - Eindelijk vindt men, onder de vierde hoofdrubriek,
algemeene bedenkingen omtrent het geschrift van den Heer groen van prinsterer, en de beginselen daarin voorkomende, waarbij de Schrijver in eenige bijzonderheden aantoont, welke onberekenbaar schadelijke gevolgen de toepassing dier beginselen, die niet anders dan op eene heerschende Kerk uitloopen, hebben zou op den maatschappelijken toestand van ons Vaderland, zoo wel als op den staat van het Hervormde Kerkgenootschap zelf. - Alles wordt besloten met een woord van bemoediging tegen de bezorgdheid, bij sommigen plaats hebbende, wegens de voor de rust van den Staat gevaarlijke gevolgen, die er uit de thans plaats hebbende kerkelijke woelingen zouden kunnen ontstaan, doch waarvoor de Schrijver, om eenige aangevoerde redenen, toont, dat, naar zijn inzien en naar zijne verwachting, geene gegronde vrees bestaat, maar integendeel dat alles allengs tot rust en orde zal terugkeeren.
Zietdaar den korten inhoud van dit zaakrijk en welgeschreven Vertoog! In de ontwikkeling van deszelfs veel-