Jozef, naar het Fransch van Bitaubé. Te 's Gravenhage, bij A. Kloots. 1837. In gr. 8vo. 217 Bl. f 2-40.
De Vertaler begint zijne Voorrede met de aanhaling van eenige regels van onzen verdienstelijken a. loosjes tot lof van den Jozef van bitaubé. Wij gelooven, dat er op dien lof vrij wat valt af te dingen, en dat loosjes zelf, indien hij nog leefde, misschien thans vrij wat lager toon over dit werk zou aanslaan. Rec. meent, (en hij verheugt zich in die meening) dat de tijd voorbij is, waarin men in dergelijke stukken smaak had. Poëtisch proza, de stijl, waarin dit boek is geschreven, heeft, den hemel zij dank! weinig bewonderaars meer. Het is ook eigenlijk een onding. Laten poëzij en proza beiden hun eigen gebied behouden, en de goede smaak niet door een amalgama van beiden, dat geen van beiden is, beleedigd worden. Het stuk van bitaubé moge in zijnen tijd waarde gehad en opgang gemaakt hebben; het moge hier en daar veel goeds bevatten, en als kenteeken van den smaak des tijds opmerkelijk blijven, - Rec. gelooft niet, dat het thans en onder ons vele lezers zal behagen. Daarover bedroeft hij zich niet. Daarenboven acht hij voor zich waarlijk niet, dat de heerlijke geschiedenis van jozef, gelijk de H.S. ons die mededeelt, door de behandeling van bitaubé gewonnen heest, en hij leest liever het nooit te veel geprezene werkje van onzen te vroeg gestorven' hulshoff, (uitgegeven door de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen) dan de gezwollene, onnatuurlijke bladen van den Franschman.
Bitaubé intusschen is bekend, en behoeft hier niet be-