Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLarrey.‘Ziedaar den Man, die zich, door zijne gedienstigheid omtrent vreemde Geneesheeren, boven de meeste andere geneeskundige Despoten zeer voordeelig onderscheidt!’ Larrey, die vroeger zijne Clinique in het tegenwoordig niet meer bestaande Hospitaal voor de Garde hield, daarna in het Hospitaal du gros Caillou, bewoont thans het Hôtel der Invaliden, en is (behalve Chef van de militaire Geneeskundige Dienst in Frankrijk) Chef der Infirmerie van voornoemd gesticht. Reeds te lang had ik het verschoven, dien beroemden man te gaan zien en hooren, toen ik eindelijk, den 12 Mei, des morgens ten half zeven ure, den weg naar het trotsche gebouw der Veteranen insloeg. Aan den ingang | |
[pagina 804]
| |
gekomen, alwaar eene wacht van Invaliden zich bevindt, vroeg ik aan een' derzelven naar de Infirmerie, of wel naar de plaats, waar de Baron larrey zijn onderwijs gaf, en werd naar de appartementen, door dien Heelkundige bewoond, verwezen. Ik schelde aan, en, eene vrouwelijke dienstbode mij openende, herhaalde ik mijne vraag, in welk gedeelte des gebouws de Heer larrey zijn onderwijs gaf. Zij verzocht mij haar te volgen, daar ik dan den Baron zelven zou kunnen spreken. Daar het mij toescheen, dat het niet zeer belangrijk voor larrey kon zijn, eenen vreemdeling te zien, die hem kwam zeggen zijne Clinique te willen bijwonen, maakte ik deze opmerking, er bijvoegende, dat ik hem niet gaarne in zijne bezigheden wilde storen; waarop mijne geleidster antwoordde: ‘In het geheel niet, Mijnheer; ga gerust naar boven, en klop slechts aan de eerste deur ter regter zijde, daar is het kabinet van den Heer larrey; hij zal met vermaak met u spreken.’ Ik trok alzoo, om mij figuurlijk uit te drukken, de stoute schoenen aan, maar verbeeldde mij toch (hoewel de Heer logger larrey's vriendelijkheid roemt) eenen tweeden dupuytren b.v. te zullen spreken, en verwachtte geene bijzondere belangstelling te ontmoeten; althans tot nog toe ontving ik van geen' der door mij gevolgd wordende Genees- of Heelkundigen eene enkele onderscheiding, of greep eenig gesprek tusschen ons plaats, hetwelk dan ook, der waarheid hulde doende, bij de groote menigte, die hunne lessen bijwoont of hunne visite volgt, zoo wel vreemdelingen als Franschen, voor hen zeer moeijelijk en lastig zoude zijn. Alles, wat larrey voor de uitbreiding en volmaking der Heelkunde had gedaan, herdenkende, meende ik niet anders dan veel en met belangstelling van hem te zullen hooren spreken. Hoe zeer werd ik, reeds in de eerste dagen van mijn verblijf te Parijs, daarin te leur gesteld! Ik ontbeet op zekeren morgen in een klein salon, beneden in het hôtel Mazarin, en las in de Formulaire des Hôpitaux civils de Paris van ratier. Spoedig kwam een medebewoner des hôtels zich aan de tafel nederzetten, en, na den gewonen beleefdheidsgroet, ziende dat ik een' ratier in de hand had, begon hij te spreken over Geneeskunde, derzelver uitoefening in hospitalen zoo wel, als private praktijk in Parijs, waarin natuurlijk de namen van dezen en genen beroemden Heel- of Geneeskundige dikwerf genoemd werden. Ik maakte van | |
[pagina 805]
| |
deze gelegenheid gebruik, om van de Clinique van larrey berigten in te winnen; maar hoe zeer was ik verwonderd, het jonge mensch de volgende uitspraak te hooren doen, gepaard met bijgevoegde raadgeving: ‘Hoor eens, Mijnheer! gij moet de Clinique van larrey maar in den steek laten. Het is een man, die slechts zijne denkbeelden voor goed houdt, een egoïst, die niet in het voordeel der wetenschap, maar slechts voor eigene grootheid werkt. Gij zult daar niet veel nut opdoen. Lessen van dupuytren, bouilleaud, roux enz. enz. worden hier algemeen boven het nietsbeteekenend gebabbel van larrey gesteld.’ - Aan deze opgeblazen en verwaande taal in den mond van den vlasbaard mij niet gestoord hebbende, stond ik thans (om tot mijn verhaal terug te keeren) voor de deur van larrey's studeervertrek, en klopte aan. Spoedig ging de deur open: een klein maar dik man, met een breed taankleurig gelaat, sprekende oogen, ten deele pikzwarte, ten deele grijze haren, in den nek en op de schouders hangende, en een' dikken rooden neus, stond voor mij. Hij had een' grooten witten vilten hoed met zeer breeden rand op het hoofd, en 3 à 4 ridderlinten van verschillende kleuren aan het knoopsgat. Het was larrey! - Na hem beleefd gegroet te hebben, begon ik met te zeggen Hollander en Heelkundige te zijn, die wenschte, zijne Clinique en operatiën, gedurende den tijd dat ik mij in Parijs zou bevinden, bij te wonen. Minzaam sprak hij mij dadelijk toe, verzocht mij hem te volgen, en zeide: ‘Zeer goed, Mijnheer! gij kunt al dadelijk bij mijne gewone visite tegenwoordig zijn; des Donderdags ten 7 ure geef ik echter uitsluitend Clinique, en doe operatiën.’ Wij gingen langs de bovengalerij van het Hôtel des Invalides, en de volgende vragen werden gedaan en beantwoord: ‘Uit welke streek of stad in Holland komt gij, Mijnheer?’ - ‘Van Rotterdam.’ - ‘Hebt gij ook kennissen in den Haag?’ - ‘Ik ken er eenige Genees- en Heelkundigen, inzonderheid tot de militaire Geneeskundige Dienst behoorende,’ en noemde daarbij hunne namen. Ik vroeg hem, of hij zich den Heer logger herinnerde, die in den jare 1818 eene reize naar Parijs had gedaan, en, behalve zijne verdiensten, ook de vriendelijkheid en minzaamheid van zijn' persoon voor vreemdelingen in een der Hollandsche tijdschriften geroemd had. Hij antwoordde daarop ontkennend; ‘maar (zeide hij) ik heb een' anderen uwer Landgenooten, le Pro- | |
[pagina 806]
| |
fesseur bruukmans (brugmans), zeer goed gekend; zijnde deze in der tijd mijn Collega in het Conseil de Santé, toen Holland met het Keizerrijk vereenigd was. Ook heb ik (zoo ging hij voort) vele Hollandsche Officieren en Opperofficieren gekend, en menigeen van hen verbonden en geopereerd.’ - Wat konde ik op dit alles anders zeggen, dan dat zijn Ed. met roem bij ons bekend was? Op de vraag, of zijne schriften ook algemeen in Holland bekend waren, toestemmend antwoordende, knikte hij met een' vergenoegden lach mij toe. Zoo al pratende, kwamen wij aan de Infirmerie. Ik was verrukt over den vriendelijken, hupschen en achtingwaardigen grijsaard, en met genoegen zal ik mij altijd den 12 Mei 1834 herinneren, dag, waarop ik larrey voor het eerst zag en met hem sprak. Ik had reeds opgemerkt, dat de hem voorbijgaande of hier en daar zich bevindende Invaliden met een meer dan gewoon ontzag, - neen, dit is het regte woord niet, met meer dan gewone eerbiedige achting, in 't kort op eene wijze, die zich beter laat gevoelen dan beschrijven, den hoed afnamen en hem groetten. Is er wel zoeter belooning voor verdiensten en edele daden, dan de achting en verkleefdheid, ons betoond door menschen, die ooggetuigen of voorwerpen van dezelve waren? Ik ten minste gevoelde, toen ik mij in de ziekenzalen bevond, in den eerbied, waarmede elke oude verminkte soldaat larrey naderde, de hooge waarde en het benijdenswaardige van groot en goed gehandeld te hebben. Die schatting der oude krijgslieden, hem bewezen, scheen mij een spoorslag tot het moedig volbrengen van onze pligten, al zijn zij zoo groot en menigvuldig als die van den Franschen militairen Heelkundige larrey, oneindig sterker dan die der eere- en ridderlinten, welke zijne borst versierden. Ik volgde in de zalen der Infirmerie de visite van larrey. Alvorens hij daartoe overging, ontdeed hij zich van zijne gewone burgerfrak, en trok eene soort van ouden uniformrok aan, in een van welks knoopsgaten eene groote half ontbladerde roos zich bevond: deze laatste bijzonderheid, door mij opgeteekend, is zeker gering, ja nietig; het zij zoo! maar, groote mannen ziende, bespiedt men ook derzelver kleinste beweging en handeling; het schijnt ons toe, dat zulks niet meer gering en onbelangrijk is; de groote man schijnt zelfs het werkelijk kleine groot te maken. De zalen der Infirmerie zijn zeer luchtig en netjes, en dra- | |
[pagina 807]
| |
gen namen, met des krijgsmans gevoelens en droomen van roem en eer overeenkomende: de groote zaal, waarin ik dezen morgen mij bevond, droeg den naam van Salle de la Valeur. Ik zag, dat velen der oude helden de afbeeldsels hunner idealen van grootheid en roem in hunne ledekanten hadden opgehangen, als portretten van napoleon, van ney, van murat, of op de planken, die zich aan het hoofdeneind bevonden, busten en beeldjes, ten voeten uit, van napoleon; bij een' was het ledekant zelfs opgesierd door eene in het klein nagebootste en in pleister vervaardigde kolom der Place Vendôme. - Larrey doet zijne visite met veel zorg en oplettendheid en is zeer vriendelijk; diegenen, welke tot het leger van Egypte behoord hadden, waarvan hij Chef der Geneeskundige Dienst was geweest, worden door hem Egyptenaren genoemd: naderde hij zulk een', dan begon hij met mij te zeggen: ‘Monsieur, c'est encore un Egyptien’ enz. Vijf of zes Officieren van Gezondheid volgden hem, en verbonden volgens zijne voorschriften. Het is hier zeer aangenaam, dat men de zieken naauwkeurig kan gadeslaan, aangezien er geene groote menigte, zoo als in de andere burgerhospitalen, aanwezig is. Ik zag dezen morgen echter niet veel belangrijks; maar het was genoeg, den waarlijk vriendelijken man gesproken te hebben, die mij ook bij het ziekenbezoek met veel onderscheiding bleef bejegenen. Bij een' man van 50 à 60 jaren bleef larrey zich lang ophouden. Deze man had een, geheel den vorm der onderkaak en het bovenste gedeelte van den hals hebbende, zilveren bedeksel over deze deelen bevestigd. Larrey liet het losmaken, en nu vertoonde zich eene der zonderlingste misvormingen, door eene geschoten wond daargesteld. Een kogel had namelijk het kinstuk der onderkaak (middelste gedeelte) weggenomen; de gehemeltebeenderen waren zamengedrukt met de beenderen der bovenkaak, zoodat de groote kiezen van beide zijden elkander nagenoeg aanraakten. Er was aan beide zijden der wond, zoo het scheen, genoegzame huid overgebleven; deze was hereenigd, zoodanig echter, dat aan het bovenste gedeelte van den hals onder de tong eene groote opening was gebleven, die uitgang aan de tong gaf, welke dan ook als door een' tweeden mond aan den hals uitstak: het slikken geschiedde met moeite; de spraak was geheel een wanklank, en de toonen niet geärticuleerd, althans zeer gebrekkig. Larrey verhaalde | |
[pagina 808]
| |
het volgende: ‘Gij ziet hier, Mijnheer, een zonderling en belangrijk geval tevens. Deze man werd gekwetst in den slag bij Wagram: door de groote menigte en de spoedige opvolging van geheele hoopen gekwetsten is hij mij vermoedelijk ontsnapt, en heeft een ander hem verbonden. Door dit verband, dat zeker verre van doelmatig is geweest, ontstond deze misvorming. Ik geloof, dat, indien ik zelf den lijder verbonden had, de tong nu niet uit deze opening te voorschijn zou treden,’ enz. Na de visite verzuimde ik niet, larrey te bedanken, en, mij groetende, voegde hij er bij: ‘Nu, Mijnheer, ik hoop u aanstaanden Donderdag weder te zien.’ Ik verliet vergenoegd het Hôtel des Invalides, meer dan ooit overtuigd, dat verdiensten en groote bekwaamheden den bezitter mogen doen bewonderen, maar dat minzaamheid en dienstvaardigheid, wanneer zij zich met de genoemde hoedanigheden vereenigen, hem doen hoogachten en liefhebben. |
|