Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOpmerkingen over den godsdienstigen en kerkelijken toestand in Frankrijk, opgezameld op eene reis door dat land.(Vervolg en slot van bl. 718.)
Van de Protestantsche kerk van Frankrijk kan ik uit eigene aanschouwing, of uit geloofwaardige mondelinge berigten, insgelijks het een en ander zeggen. De Gereformeerde en Luthersche kerkgebouwen, die ik zag, waren in de steden wel uit- en inwendig van een vriendelijk voorkomen, maar zonder bijzondere bouwkunstige waarde. De schoonste Protestantsche kerk van Frankrijk (met uitzondering der kerken te Straatsburg) is wel de Temple de l'Oratoire te Parijs, de eerste Gereformeerde kerk aldaar: het is een groot, prachtig, in goeden stijl opgetrokken gebouw, dat ongeveer 1500-2000 menschen bevatten kan, en genoegzaam midden in de stad ligt, maar nogtans geene klokken heeft. De overige Protestantsche kerken te | |
[pagina 760]
| |
Parijs, en in Frankrijk over het algemeen, staan met de gewone huizen, waarvan zij zich weinig onderscheiden, in dezelfde rij, en vertoonen zich des te minder als kerken, daar een toren hier gewoonlijk geheel ontbreekt. Zelfs de kerken te Nismes en Montpellier hebben niets uitstekends. De haat der Katholieken tegen de Protestanten veroorloofde dezen niet, zelfs niet in het Zuiden, waar er toch zoo velen van hen zijn, schoone, in het oog vallende kerken op te rigten. Ik heb er verscheidene gezien, die, met opzigt tot haren uitwendigen stand in de rijen huizen en hare inwendige inrigting, met de Duitsch- en de Fransch-Gereformeerde kerk te Frankfort aan den Main de grootste overeenkomst hadden, zonder evenwel daarbij te rekenen de aan die tempels zich bevindende versierselen. De kerk te Marseille heeft zelfs, zoo als de Fransch-Gereformeerde te Frankfort, in de bovenste verdieping eene Predikantswoning, en nog bovendien eenige schoolvertrekken. Over het algemeen stemmen ook de inwendige inrigtingen der Gereformeerde kerken in Frankrijk, met betrekking tot de Consistoriën, Presbyteriën, en verkiezing van Predikanten, Ouderlingen, Armverzórgers, armenbedeeling enz., met de daarmede overeenkomstige inrigtingen der Gereformeerde Gemeente te Frankfort, der voormalige te Manheim, en van alle dergelijke Gereformeerde Kiesgemeenten, volkomen overeen. Het is mij zelfs waarschijnlijk, dat deze inrigtingen grootendeels uit Frankrijk in de Gereformeerde kerken van Duitschland zijn overgebragt geworden. In allen gevalle stonden de Duitsche Hervormden, van den tijd der opheffing van het Edict van Nantes, in een naauwer verkeer met Fransche dan met Geneefsche Hervormden, welke laatsten nog tegenwoordig van den toestand der Hervormde kerk van Duitschland zeer weinig weten. De form der Godsdienstoefening in deze kerken is insgelijks aan de bij ons gebruikelijke zeer gelijk. Vóór den aanvang der hoofdgodsdienstoefening wordt catechisatie gehouden. Om de opmerkzaamheid der kinderen door het gezigt van de binnentredende leden der Gemeente niet te storen, was, in de Temple de l'Oratoire, voor het achterste gedeelte der kerk, het voormalige koor, een groen voorhangsel geschoven, hetwelk na het einde der catechisatie weder weggenomen werd: nogtans had een niet onbeduidend aantal van beschaafde gemeenteleden achter dit voorhangsel de catechisatie met groote opmerkzaamheid bijgewoond. Wie | |
[pagina 761]
| |
zou gelooven, dat onze kerkschuwe-, onverschillige Duitsche stedelingen en boeren, die, volgens de algemeene klagt ten minste in het zuidelijk Duitschland, geene catechisatie meer willen bijwonen, in dit opzigt door het voorbeeld der bewoners van het ligtzinnige Parijs zouden kunnen beschaamd worden? - Na het einde der catechisatie, en terwijl de leden der Gemeente zich steeds talrijker verzamelen, treedt de Voorlezer op, en leest een hoofdstuk uit de Heilige Schrift. In de meeste Gereformeerde stadskerken (in eene dorpskerk ben ik niet geweest) bevindt zich, namelijk, onmiddellijk onder den eigenlijken kansel, en met dezen zamenhangende, een tweede kansel, van welken af de Voorlezer een stuk uit den Bijbel leest. De Voorlezer is bij wijlen een Candidaat in de Theologie, meermalen de Schoolonderwijzer, of ook een wereldlijk lid der Gemeente: te Marseille was het een jong koopman, wien de Gemeente op hare kosten had laten opvoeden: men heeft echter plan, om dit werk in het vervolg alleen aan Candidaten in de Theologie of geordende Predikanten over te laten: ik meen nogtans, dat het met den geest der Hervormde kerk overeenkomstiger, en zelfs der kerkelijkheid meer bevorderlijk zijn zou, wanneer men voor dit gedeelte van de Godsdienstoefening bestendig wereldlijke leden der Gemeente aannam. Dit voorlezen van een stuk uit den Bijbel, dat ook in de Gereformeerde kerken van Holland gebruikelijk is, is overigens eene goede voorbereiding voor de eigenlijke Godsdienstoefening. Het geraas, dat door het binnenkomen van de leden der Gemeente veroorzaakt wordt, het gesprek over ongewijde dingen, dat uit gebrek aan betere bezigheid door de ledigzittenden gehouden wordt, de ongehinderde beweging van vele aanwezigen, over het algemeen de ontbrekende godsdienstige waardigheid, welke bij de Godsdienstoefening gewoonlijk zoo lang duurt, tot dat de Geestelijke binnentreedt, wordt door eene inrigting verminderd, die den inkomenden dadelijk op Gods woord heenwijst, zijn gesprek met anderen als ongepast doet voorkomen, tot ernstige stilte nadrukkelijk opwekt, en den toehoorder op de dadelijk volgende eigenlijke Godsdienstoefening reeds daarom het best voorbereidt, dewijl de geest met eene menigte godsdienstige denkbeelden vervuld wordt. Het voorlezen duurt tot op het oogenblik van het begin der eigenlijke Godsdienstoefening: dit uur van begin is op onderscheidene plaatsen en tijden verschillend. Te Parijs begint, | |
[pagina 762]
| |
zoo als men mij zeide, de Godsdienstoefening nooit vroeger, dan ten 12 ure, op welken tijd ik zelf daaraan deel nam; maar in verscheidene Protestantsche kerken wordt zij ook ten 2 ure gehouden, hetwelk met den tijd van onze Godsdienstviering geheel overeenkomt, wijl daar iedereen eerst ten 5 ure den hoofdmaaltijd, het middageten, neemt. Te Lyon, Nismes, Marseille en Toulon daarentegen, welke, met Parijs vergeleken, reeds kleinsteedscher zijn, begint de Godsdienstoefening des zomers ten 10, in den herfst en in den winter ten 12 ure; te Marseille bijzonder is dit des te noodzakelijker, daar, in het schoone jaargetijde, ieder welgezetene, dadelijk na de Godsdienstoefening, naar zijne Bastide, naar zijn buitenverblijf, rijdt. - Na gemelde voorlezing begint de Godsdienstoefening met gezang, gaat tot de leerrede voort, en eindigt andermaal met een gebed, een slotvers en den zegen. Het gezang is gewoonlijk zacht en goed. Te Parijs bestond het gezangboek uit eene verzameling van eigen gemaakte godsdienstige liederen; in het Zuiden besloegen, naar oude gewoonte der Gereformeerden, de Psalmen, als kerkgezangen, de voornaamste plaats. Te Marseille had ik tevens gelegenheid, om de plegtigheid des Heiligen Avondmaals bij te wonen: die plegtigheid, welke van de zijde zoowel der bedienaars, als der gebruikers, hoogstwaardiglijk gehouden werd, was van de onze slechts in één punt verschillend, dat tot ieder der Communicanten, behalve de woorden der instelling, nog eene bijzondere Bijbelspreuk gerigt werd. Over het bezoeken der kerken kan ik wel slechts uit weinige proeven oordeelen; maar ik vond het in vijf onderscheidene groote steden over het algemeen zoo goed, dat ik wel op de verzekering der Gemeenteleden en der Geestelijken, volgens welke hetzelve ten allen tijde ijverig zijn moet, durf vertrouwen. Te Parijs was de Temple de l'Oratoire, hoewel noch coquerel noch monod de jonge, maar een jong Adjunct predikte, vol toehoorders, bijna doorgaans uit de beschaafde, en, naar de voor de kerk wachtende eigene rijtuigen geoordeeld, zelfs uit de hoogste standen. Ook de overige Protestantsche kerken te Parijs waren, voor zoo veel ik dezelve zag, zeer bezocht. Men zeide mij, dat aan de Protestantsche Godsdienstoefening gewoonlijk vele Katholieken deel nemen. Ook te Lyon, waar het aantal der aldaar gezetene Protestanten niet zeer groot is, (er zijn evenwel | |
[pagina 763]
| |
drie Predikanten aangesteld) maken de aanwezige vreemdelingen en de Katholieken het grootste aantal der kerkgangers uit. Te Marseille vond ik meer vrouwelijke dan mannelijke toehoorders: te Nismes was de verhouding der beide seksen gelijk. Om over de eigenlijke vorming der Protestantsche Geestelijken een juist oordeel te vellen, zou men langer omgang met hen moeten hebben. Het oordeel over de Katholieke Geestelijken is gemakkelijker, daar deze oneindig talrijker zijn, daar zij hunne gevoelens langeren tijd onverholen te kennen gegeven hebben, en daar hunne werkzaamheid in burgerlijke en kerkelijke zaken op verschillende wijzen kenbaar wordt. De Protestantsche Geestelijken daarentegen, vooral het meerendeel in het Zuiden, hebben tot hiertoe nog weinig gelegenheid gegeven en gevonden, om het oordeel van vreemdelingen over hunne vorming te bepalen. Uitwendig zijn zij zeer los aan elkander verbonden; en bovendien, tot op het jaar 1830, ook door de Regering, in het Zuiden zelfs door de Katholieke bevolking onderdrukt, zou het hun vroeger, zelfs bij den besten wil, moeijelijk zijn gevallen, in Tijdschriften wetenschappelijke vereenigingspunten vast te stellen, waarin hunne kundigheid en hun ijver zich meer openlijk zou hebben kunnen aan den dag leggen. In den jongsten tijd is het hun nu wel vergund, zich vrijer te bewegen; ook is men van uit Parijs zeer ijverig bezig, om, door middel van eene grootere gelijkmatigheid in de kerkelijke organisatie, ook de Geestelijken door eenen vasteren band te vereenigen; niet minder, om door eenen verbeterden toestand der Hoogescholen de godgeleerde studie te verheffen, en door goed geschrevene Tijdschriften gelegenheid te geven, om zoo wel over godsdienstige en kerkelijke zaken zijn gevoelen te zeggen, als om in de wetenschap vorderingen te maken. Doch dit alles is slechts van eenige weinige mannen uitgegaan, bijzonder van den ouden, nu gestorvenen, en den jongeren, nu als Professor naar Montauban beroepenen monod, en van coquerel: de wetenschappelijke vorming dezer uitmuntende mannen als maatstaf voor de vorming van alle, of van de meeste Protestantsche Geestelijken aan te nemen, zou nogtans blijkbaar te veel zijn. In den jongsten tijd moest het Tijdschrift: Le libre Examen, uit gebrek aan toereikende deelneming, ophouden, hetwelk juist niet zeer voor de vorming der Protestantsche Geestelijkheid | |
[pagina 764]
| |
schijnt te spreken. De Heeren vincent en fontanes te Nismes, welke laatste ook aan het Geneefsche Eeuwfeest deel nam, werden mij van den kant van verscheidene Geestelijken uitdrukkelijk als ‘de pilaren der Gereformeerde kerk’ aangeduid. Deze van zuidelijke bewoners afkomstige benaming geldt ook veelligt slechts voor de zuidelijke provinciën. Van de Duitsche Godgeleerdheid weet men ten minste in het Zuiden zoo goed als niets, hoewel men thans, zoo als in Frankrijk over het algemeen, voor de Duitsche geleerdheid eenen bijzonderen eerbied heeft, die zich bij overlevering van den eenen tot den anderen voortplant, zonder dat men eigenlijk zelf onderzocht heeft, in hoeverre de Duitsche wetenschappelijkheid dezen eerbied verdient. ‘Oh, nous ne sommes pas si savants, comme les Allemands!’ wordt er dikwijls, met eene zekere demoedigheid en zelfbeschuldiging, uitgeroepen. Door het Geneefsche feest werden ten minste de namen van eenige Duitsche Geleerden bekend: von ammon, röhr en bretschneider worden tegenwoordig in de Gemeenten aan den oever der Middellandsche zee met schroomvalligen eerbied genoemd; terwijl zij bij de ongelukkige poging, om den voor hen bijna onuitsprekelijken naam bretschneider over de lippen te brengen, telkens als door eene soort van huivering bevangen worden. Niets pleit zoozeer voor de achting, waarin de Duitsche geleerdheid staat, als de moeite, die deze goede en beminnenswaardige menschen doen, om de naar hunne meening barbaarsche namen van Duitsche Geleerden te onthouden en goed uit te spreken. Maar, de diepere wetenschappelijke vorming der Protestantsche Geestelijkheid daargelaten, verwekken de leerredenen, die ik op onderscheidene plaatsen hoorde, eene goede gedachte van dit gedeelte der godgeleerde vorming. De leerredenen waren namelijk zeer goed uitgewerkt, en werden in het geheel niet met dat overdrevene uitwendige voorgedragen, dat ik bij enkele Katholieke Geestelijken van Frankrijk opmerkte. Twee der Predikanten, die voor de uitmuntendste gehouden worden, coquerel en monod, heb ik niet gehoord.Ga naar voetnoot(*) De leerredenen waren ove- | |
[pagina 765]
| |
rigens in zuiver Bijbelschen zin vervaardigd, zoo als mij dan onder anderen de eerwaardige President marion te Marseille verzekerde, dat het meerendeel der Gereformeerde Geestelijkheid een gematigd Rationalismus huldigde. In dezen geest heeft de Hervormde kerk eigenlijk van oudsher gedacht en gewerkt. Bij de meer beschaafden staat de Protestantsche Geestelijkheid in aanzien; hoewel mij dezelfde Heer marion verhaalde, dat het hem en zijne Ambtsbroeders nog verleden jaar was gebeurd, dat, bij gelegenheid van eene begrafenisplegtigheid, de lieve jeugd hun honend en spottend nageloopen was: doch al worden zij in het Zuiden door de onbeschaafde volksklasse meest nog als erge en verdoemelijke ketters beschouwd, zoo genieten zij toch nevens hunne Gemeenteleden, uit hoofde van hunnen zedelijken wandel, zelfs van den kant der geringere volksklasse, achting. Daarbij zijn zij, zoo als te Bordeaux, en zoo als dikwijls ook op andere plaatsen in en buiten Frankrijk, de gegoedsten, en genieten daardoor een zeker aanzien. Te Toulon en Marseille heeft het kerkbestuur zijne afzonderlijke jongensschool met de stads-elementaire-school vereenigd, om van onderen op in de Katholieke jeugd langzamerhand eene verdraagzamere gezindheid jegens de Protestanten te verwekken. De uitwendige toestand der Protestanten is overigens, sedert de Julij-revolutie, stellig beter dan vroeger. De Regering geeft zich vele moeite om het volk te verlichten, waarvan de Protestanten zich eene weldadige terugwerking op hunne eigene betrekking tot de Katholieken beloven. Hoezeer ook guizot in staatkundig opzigt gehaat is, zoo wenschen toch de Protestanten zeer begeerig naar zijn langer verblijf in het Ministerie, daar de rustelooze ijver, waarmede hij het onderwijs en de zaak der opvoeding over het algemeen ter harte neemt, met zijn aftreden waarschijnlijk niet wederom een' zoo vastberaden vertegenwoordiger in het Mi- | |
[pagina 766]
| |
nisterie vinden zou. Doch al is ook de Regering den Protestanten gunstig, zoo heeft toch in het Zuiden de stemming der afzonderlijke Katholieke Gemeenten tegen dezelve zich natuurlijk niet veranderd: men is in het afzonderlijke zoo verdraagzaam of onverdraagzaam gebleven, als men het vóór den jare 1830 geweest is. De Gemeente te Marseille heeft wel, zelfs in het jaar 1815, onder die dweepzieke en bloedgierige woede niet geleden, met welke toenmaals de Gereformeerden te Avignon, Nismes en omstreken door de Katholieken vervolgd werden; maar de Gemeente zelve meent, dat dit hoofdzakelijk daarvan komt, dat het aantal hunner leden in verhouding tot de 120,000 Katholieken te onbeduidend is, en daardoor te weinig opgemerkt wordt. Te Nismes en Avignon daarentegen duren de botsingen nog steeds voort, daar op de eerste plaats het getal der Protestanten dat der Katholieken bijna evenaart. Te Parijs daarentegen wordt de Protestantsche Geestelijkheid, hare Gemeente, en het gansche Protestantisme, bij de meer beschaafden, die zich om de kerk over het algemeen nog eenigzins bekommeren, gewoonlijk veel meer geacht dan de Katholieke Geestelijkheid. Reeds de enkele goede Predikers, die in de beide Protestantsche Gemeenten aangesteld zijn, geven aan het meer beschaafde gedeelte der inwoners eenen goeden dunk van den kerkelijken toestand van het Protestantisme, en lokken vele Katholieken uit, om aan de Protestantsche Godsdienstoefening, ten minste om der Leerrede wille, deel te nemen. Ik heb den uitwendigen band, die de Protestantsche, en onder deze met name de Hervormde, Gemeenten onder elkander vereenigt, boven eenen zeer lossen genoemd, en met alle regt; want aan de noodzakelijkheid van een uitwendig vereenigingspunt tusschen de gescheidene Hervormde Gemeenten denken de minsten; integendeel strekt de poging van grooter en kleiner steden bestendig daartoe, om een eigen afgescheiden Consistorie te vormen. Zoo bekende men te Marseille openlijk, dat men het getal der Gemeenteleden van het Consistoriale district iets hooger opgegeven had, alleen om het ter oprigting van een Consistorie bij de wet bepaalde aantal van 6000 Gemeenteleden als voorhanden zijnde te kunnen opgeven. Zulk een Consistorie verkiest zijne Predikanten vrij, en bestuurt alle zijne aangelegenheden, zonder met eenige andere ambtenaren, behalve met het Ministerie, in noodwendige aanraking te komen. Men vindt dus door ge- | |
[pagina 767]
| |
heel Frankrijk eene menigte kleine onafhankelijke kerkjes, die de op zichzelve reeds eng begrensde Ecclesia Reformata vormen: het Consistorie te Marseille b.v. bestaat slechts uit de Gemeente te Marseille, die te Aix, eenige Landgemeenten, en nu nog die te Toulon, welke eerst vóór weinige jaren opgerigt geworden is, en alleen aan de op den voorgrond gebragte omstandigheid, dat zich te Toulon, uit hoofde der inscheping naar Algiers, tijdelijk eene menigte van Protestantsche soldaten ophouden, haar ontstaan te danken heeft. De Bestuurders en Geestelijken dezer buitengemeenten zijn stemgeregtigde medeleden van het Consistorie, dat te Marseille zijne zitting heeft, en waarheen deze buitenleden bij gewigtige omstandigheden worden opgeroepen: meer dan twaalf zulke kleine Consistoriën vindt men zeer in de nabijheid, in het departement du Gard. Ook deze kerkelijk maatschappelijke vrijheid ligt geheel in den geest der Hervormde kerk, en strijdt ook, uit een denkbeeldig oogpunt beschouwd, in het geheel niet met de uitspraak van jezus: ‘Het zal één herder en ééne kudde zijn,’ noch met deze andere: ‘Één geloof, één doop, één God en Vader van ons allen.’ Hoe vrijzinniger, omvattender en zelfstandiger zich in eene kerk de verstandsvorming ontwikkelt, zoo als dit in de Hervormde kerk van oudsher het geval geweest is, des te minder rekent men het noodig, zich op Joodschen of Piëtistischen trant, bij wijze van sekten, uitwendig bijeen te houden, en door eene digtgeslotene bende van talrijke hoopen ontzag te verwekken, te heerschen, en bij gelegenheid ook te vervolgen, in plaats van kracht en invloed naar binnen en naar buiten eeniglijk in de gemeenschappelijkheid en onschendbaarheid van godsdienstige overtuigingen en zedelijken wandel te zoeken. Vanhier ziet men ook de Rationalisten, die in den grond niets anders dan Hervormden zijn, zelden of nooit, met die Joodsche vasthoudendheid en bekrompenheid, afgeslotene, zich tegen elkander ondersteunende partijen vormen of complotten maken; terwijl de anderen van beide geloofsbelijdenissen, welke het niet noodig is te noemen, zich gelijk de Vrijmetselaars zamenhouden, hunne herkenningsteekenen en wachtwoorden hebben, en elkander ondersteunen en met verdringing van anderen voorthelpen. Hoe bekrompener de geest is, des te bekrompener is het hart; hoe bekrompener het hart, des te beperkter de broederliefde; hoe beperkter de broederliefde, des te afgeslotener naar buiten, maar | |
[pagina 768]
| |
ook des te naauwer gesloten naar binnen is de kring der gelijkgezinden. Alleen zaligmakende kerken en sekten, inquisitiën en zamenzweringen moeten een meer gemeenschappelijk uitwendig middelpunt, eenen zigtbaren bestuurder hebben, aan wien allen zich als aan eenen vleugelman aansluiten, wien allen gehoorzamen, om allen door gemeenschappelijk uitwendig geweld te gewinnen, wat zij door de kracht der ontbrekende waarheid nooit verkrijgen kunnen. Eeuwige waarheden, daarentegen, behoeven zulke uitwendige hulpmiddelen denkbeeldigerwijze niet, en de menschen, die dezelve huldigen, schatten, zoo als de Hervormden in Frankrijk, zuiver uitwendige verbindtenissen gering. Doch daar de menschen aldaar even zoo min, als hier, reeds tot de volledige waarheid zijn doorgedrongen; daar de meer verlichten aldaar, zoo wel als hier, nog steeds met de kinderen der duisternis en met de Vorsten der wereld te kampen hebben, zoo is het aldaar, zoo wel als hier, praktisch dwaas, de belijders van die zuivere en eeuwige waarheid in uitwendige splitsing te houden, in plaats van zich, tot den dag der algemeene kennis der waarheid, tot eene gelijkvormige uiterlijke slagorde te vereenigen. Breekt eindelijk die dag aan, dan mogen zich voorts de Gemeenten uiterlijk van elkander scheiden, en slechts twee of drie eene Gemeente des Heeren vormen, zij zullen desniettegenstaande door eenen onlosmaakbaren band met elkander verbonden zijn; want de eeuwige waarheid zal hen vereenigen, en de geest van christus zal midden onder hen zijn. Dit heeft ook het Hervormde Consistorie te Parijs wel ingezien, en aan de spreuk der Heilige Schrift gedacht: ‘De kinderen der duisternis zijn voorzigtiger dan de kinderen des lichts.’ Het heeft daarom een nieuw ontwerp van organisatie uitgevaardigd, en dit aan de overige Consistoriën ter goedkeuring en aanneming voorgelegd. Op dit oogenblik zijn in de verschillende Consistoriën te dien einde de Commissiën daartoe benoemd. Het Consistorie te Nismes had zich, tijdens mijn verblijf, nog niet gunstig over het ontwerp uitgelaten, misschien uit ijverzucht, omdat het Nismes als den hoofdzetel der Hervormde kerk van Frankrijk beschouwt, en daarom de aanleiding tot zulk een ontwerp liever van het Zuiden ziet uitgaan. Wordt voor het overige het ontwerp, zoo als waarschijnlijk is, eindelijk aangenomen, zoo wordt hetzelve tot kerkelijke wet verheven; waaromtrent wij dan, door de heuschheid der Geeste- | |
[pagina 769]
| |
lijkheid aldaar, in staat gesteld zullen worden, nader berigt te geven. De inwendige Presbyteriale en Consistoriale inrigtingen dezer vrije Gemeenten zijn voor het overige zoo als bij ons. Door de heuschheid van den President van het Consistorie te Marseille, den Heer marion, en eenen zeer ijverigen Kerkbestuurder aldaar, den zeer geachten Groothandelaar, den Heer höfer, onzen landgenoot, heb ik gelegenheid gehad, deze inrigtingen bij eene enkele Gemeente, die evenwel naar het voorbeeld der overige gevormd is, naauwkeuriger te leeren kennen. Daar de inrigting der Hervormde Consistoriën en Presbyteriën bekend is, zoo is het onnoodig, die van aldaar nog bijzonder te beschrijven. Ik merk slechts dit op, dat zich daar, onmiddellijk na de geëindigde Godsdienstoefening, de armen laten vinden: de weldadigheid der Gemeente wordt nogtans waarlijk misbruikt; want in mijne tegenwoordigheid verschenen er niet alleen bedelende Katholieken, welke te ondersteunen, alle hatelijk Godsdienstonderscheid daargelaten, het doel eener geslotene Gemeente van eene andere Geloofsbelijdenis niet zijn kan; maar er verscheen zelfs, nevens verloopene Duitsche handwerksgezellen, die zich naar Afrika wilden inschepen, en ontslagene soldaten van het vreemdenlegioen, die gezamenlijk geen getuigenis van hun Protestantisme konden toonen, ook een Elzasser Jood, die zich voor een' Christen uitgaf, en slechts door den Heer höfer en mij aan zijn Joodsch lispelen voor een' Jood herkend werd. Desniettegenstaande, en hoewel de Gemeente niets minder dan overvloed van geld heeft, werd aan allen, uit de zoo even ingezamelde aalmoezen, een niet onbeduidende bijstand verleend. De hoofdinkomsten derGemeente vloeijen uit de verhuurde kerkstoelen, die ook hier werkelijk stoelen zijn, uit de regelmatige omslagen over de leden der Gemeente, en, in den jongsten tijd, uit den verkoop van begraafplaatsen op een kerkhof, dat aan de Gemeente vroeger door de Katholieken was ontnomen geworden, maar hun toch, na de Julij-revolutie, ten gevolge van hunne klagten, teruggegeven is. De bezoldiging van eenen Geestelijke der Gemeente bestaat uit 2000 fr. van den Staat, 1000 fr. van de Stad, en 500 fr. van de Gemeente. Vroeger ontvingen zij, in plaats van deze laatste 500 fr., nog 1000 fr. uit de Departementskas; doch daar de Regering na 1830 den haar niet gunstigen Katholieken Geestelijken deze | |
[pagina 770]
| |
1000 fr. onttrok, zoo werd, uit hoofde der gelijkheid, deze som ook den Protestantschen Geestelijken ontnomen. Als halve vergoeding gaf hierop de Gemeente die 500 fr., maar hoopt, ten gevolge van den onlangs gesloten vrede tusschen de Regering en de Katholieke Geestelijkheid, van dezen last weder te zullen ontslagen worden. Over het algemeen, c'est tout comme chez nous! ook daar, hoewel de jaarlijksche ontvangst der Gemeente 8000 fr. bedraagt, klagen de Kerkbestuurders bitterlijk over gebrek aan geld. Te Toulon is, zoo als men begrijpen kan, dit gebrek nog veel grooter, daar de Gemeente eerst korteling opgerigt is, er slechts weinige vaste betalende leden zijn, de afwisselende daarentegen niet alleen niets betalen, maar ook nog ondersteund willen worden. |
|