dan den voornaam, met bijvoeging van iemands vaders naam: pieter jans (in Holland jansze, in Engeland johnson of fitz (fils) john, in Schotland vich jan.) Doch, waarom dit door ma uitgedrukt, hetgeen toch, zoo veel ik weet, nergens zoon beteekent? Zou het oorspronkelijk ook ooma geweest zijn? Het is althans zeker, dat dit woord, thans meer oome uitgesproken, en meest door kinderen omtrent vreemdelingen gebezigd, onder de Friesche landbewoners de beteekenis heeft van man, homo; terwijl vader of moeders broeder omke, oomke, en, wanneer men het verkleinende ke al eens weglaat, bepaaldelijk oom, nooit oome heet. Volgens mijne klare herinnering klonk mij naderhand, in Holland, het tegendeel allervreemdst in de ooren. De zaak wordt, dunkt mij, op deze wijze, zeer eenvoudig en natuurlijk. Men had slechts één' naam; met den tijd echter was deze ontoereikend ter onderscheiding, want er waren meer, die denzelfden voerden. Wiens - jan, pieter enz? was dan de vraag, en het antwoord: diens man, hetzij de armoede der taal, hetzij de gewoonte geene juister benaming aan de hand gaf; even als nu nog het bijvoegelijk woord jonge, jongen, zoo dikwijls, door den gemeenen man, of van denzelven, voor zoon gebruikt wordt. Sytsema of sytsama was dus eerst sytsoma; (want men beminde den doffen slotklank, door a uitgedrukt, waarvoor wij, bij wat helderder uitspraak, de
e plaatsen.) En de uitgang van den voornaam bepaalde, of deze in den eersten of tweeden naamval, of bij verkorting, met oma, naderhand ma, ineen zou smelten.
Ik eindig met het verzoek: si quid novisti rectius, candidus imperti.
frisius.