Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 663]
| |
De geschiedenis der claqueurs, met name die der Parijzer schouwburgen.(Vervolg en slot van bl. 623.)
De Claqueur en chef woont, gelijk reeds gezegd is, alleen de repetitiën bij. Vóór hij zijn volk ten strijd voert, verzamelt hij het bij den Marchand de Vin aan den naasten hoek der straat. Hier monstert hij zijn leger, en houdt zijne veldheers-aanspraak aan de troepen. Hij deelt zijne bevelen uit, die zonder wederspraak gehoorzaamd moeten worden; niemand zijner onderhoorigen mag zich verstouten te applaudisseren, wanneer hij daartoe het sein niet geest. Zijne manschap bestaat niet steeds uit goed gedisciplineerd en behoorlijk geëxerceerd volk; die zich dit verbeeldt, heeft mis. De Parijzer Claqueurs verdeelen zich in drie onderscheidene soorten. Tot de eerste klasse behooren al dezulken, die voor hun klappen betaald worden; dit zijn les intimes, welke men niet met het gros der gewone Romeinen verwarren, maar aan beproesde krijgslieden gelijk moet stellen, die reeds dikwijls in het vuur gestaan, en bij meer dan ééne gelegenheid bewijzen van dapperheid, talent en behendigheid gegeven hebben; zij vormen de keurtroepen, de voorhoede; doch hun getal is zoo aanmerkelijk niet, als men wel denkt. Het gros des legers levert de tweede afdeeling der Claqueurs, welke men neutralen noemt. Dit zijn de troepen van het centrum; hunne gewone plaats is in het parterre, onder de lichtkroon, waarom men hen dan ook met den titel van chevaliers du lustre vereert. Zij trekken nog geene soldij in klinkende munt, maar alleen een zeker aantal vrijbiljetten. Wanneer zij zich op den avond eener eerste voorstelling dapper gedragen hebben, onthaalt hen de Chef de Claque, na het uitgaan van den schouwburg, op een litre wijn van 12 sous, klinkt eens met hen, en geeft hun hoop op spoedige bevordering en vaste aanstelling. De derde klasse, eindelijk, bestaat uit Claqueurs amateurs, dat is te zeggen uit lieden, die, zonderling genoeg, er nog voor betalen om de rol van Claqueur te mogen op zich nemen. Daar er, namelijk, te Parijs eene menigte menschen gevonden worden, die ware komediegekken zijn, maar er geen gelds genoeg aan besteden kunnen, om elken avond een loodje aan de kas te koopen, zoo wen- | |
[pagina 664]
| |
den zij zich tot den Chef de Claque, die hun loodjes voor het vierde deel van den vastgestelden ingangsprijs afstaat, onder het uitdrukkelijke beding, dat zij het nieuwe stuk zullen helpen toejuichen. Nadat nu de revue geëindigd is, en de oude zoo wel als de nieuwe soldaten elk in zijn gelid en plaats zijn getreden, voert de opperbevelhebber zijn legerkorps op het slagveld. Wanneer een blijkbaar slecht stuk er door te halen is, laat de theater-directie aan deze hulptroepen het parterre, het orkest, de galerij en het amphitheater over. In dit geval maken de Claqueurs ook niet, als anders, queucGa naar voetnoot(*) aan den hoofdingang van den schouwburg, maar worden, reeds vóór het openen der kas, door onderscheidene zijdeuren in de zaal gelaten, waar zij alsdan tijd en gelegenheid hebben, om op de voordeeligste punten post te vatten, ten einde, door een chef d'oeuvre, het stuk zelf daarvoor te doen doorgaan. De Claque-Napoleon schaart zijne brigades gewoonlijk bij divisiën, in diervoege dat hij onder de nieuwaangeworvene troepen steeds eenige bataillons der oude garde verdeelt, zoodat de recruten der Claqueurs-amateurs van alle kanten omsingeld en gedwongen zijn hunnen pligt te doen. Hij zelf vormt het middelpunt van het geheel; van zijne schranderheid, van zijn coup d'oeil hangt de geheele uitslag van het werk af; hij bestuurt elke beweging zijner soldaten, geeft de seinen, opent het peloton-vuur van het handgeklap, spoort de troepen aan, scherpt de onbekwamen op, en deelt eindelijk, wanneer de slag gewonnen is, eerekruisen en belooningen uit aan hen, die zich bij den auteur verdienstelijk gemaakt hebben. Onmiddellijk onder den Chef de Claque staat zijn ordonnans-officier, die den commandant, bij deszelfs gewigtige werkzaamheden, trouw en ijverig ondersteunt. Alleenlijk neemt deze onderbevelhebber niet, gelijk zijn generalissimus, aan het hoofd der troepen-colonnen post, maar houdt zich meestal in de laatste gelederen, om bevel over de achterhoede te voeren, en er voor te waken, dat de Romeinen, welke niet onmiddellijk onder het oog van den opperbevelhebber zijn, gelijkmatig aandeel aan het gevecht nemen. | |
[pagina 665]
| |
Behalve de drie hierboven vermelde afdeelingen der Romeinen, zijn er nog andere, die onderscheidene namen voeren, naarmate der rol, welke hun voor den avond opgedragen is. Niet alle Romeinen zijn Claqueurs, in de engere beteekenis van het woord, ofschoon zeker deze de talrijkste klasse uitmaken. Waarin derzelver ambtspligt bestaat, is algemeen bekend, en, om dien met waardigheid en met vrucht te vervullen, is er niets noodig, dan een paar duchtige vuisten, of, om in de kunsttaal te spreken, waschhoutenGa naar voetnoot(*) te bezitten. - De tweede klasse vormen de Chuteurs, welker ambtsverrigting aanvangt, wanneer enkele ondubbelzinnige teekenen van afkeuring of verveling onder het publiek luid beginnen te worden; zij moeten alsdan den rustverstoorders stilte gebieden, en beletten, dat er gefloten worde. - De derde klasse bestaat uit de lagchers en huilers (les Rieurs et les Pleureurs), die onder beide de seksen gekozen worden en de moeijelijkste rol hebben. Zoo dikwijls er, namelijk, in het stuk een komieke zet of toestand voorkomt, moeten de lagchers en lachsters terstond uitschateren, en, zoo mogelijk, hunnen lachlust aan het publiek mededeelen. Zij kittelen door hun voorbeeld als 't ware de aanschouwers, en dwingen hen, bijna tegen wil en dank, mede te lagchen. Een goede lagcher, (un rieur comme il faut) is voor den Chef de Claque een zeldzaam, onwaardeerbaar meubel; want het lagchen van eenen Rieur moet volstrekt niets onnoozels hebben, noch den minsten schijn van gemaaktheid vertoonen, maar moet ongedwongen, hartelijk en, natuurlijk zijn. De lagcher in de Variétés en in het Palais-royal moet in een geweldig geschater uitbarsten, zoo het schijnt daartoe gedwongen door de kluchtige lompheden en alles te boven gaande domme streken van eenen odry en alcide tousez. De lagcher in het Gymnase dramatique en in het Vaudeville daarentegen moet reeds een fijner, sierlijker glimlach over zijn aangezigt weten te spreiden, als een bewijs, dat hij het geestrijk, doordacht spel van bouffé en arnal weet te waarderen. - De huiler en de huilster zijn het tegenstuk van den lagcher en de lachster; deze zijn de hechte steunpilaren van de Vaudeville, de eerste de onwankelbare zuilen | |
[pagina 666]
| |
van het Drama; doch beide zijn voor de Parijzer schouwburgen evenzeer onontbeerlijk. De huiler geeft het tranensignaal; bij de roerendste plaatsen van het drama is hij de eerste, die den zakdoek uittrekt en zijn neus snuit, het beste en gemakkelijkste middel om aandoening te huichelen. Daar nu treurigheid even aanstekend is als vreugde, beginnen op het oogenblik loges en galerijen ook de neuzen te snuiten en de oogen te droogen, om niet te zeer achter de huilers, die met hun goede voorbeeld voorgegaan zijn, in gevoeligheid terug te blijven. Die den post van huiler goed vervullen wil, heeft aimede veel takt en smaak noodig. Een gewone neus en een gewone zakdoek zijn daartoe niet toereikend. De huilers der schouwburgen van de Boulevards maken derhalve ook eene eigene specialiteit uit, en hebben als zoodanig titel en bezolding, zoodat men hen niet gevoegelijk door andere sujetten kan doen vervangen. Meer dan eens heeft men de eerste voorstelling van een nieuw Melodrama in de Gaité, het Ambigu comique of de Porte St. Martin verscheidene dagen lang moeten uitstellen, omdat de huilers niet bij de hand, maar misschien den zondag te voren op de Courtille bij desnoyers zoodanig bont en blaauw geslagen waren, dat zij zich in geen fatsoenlijk gezelschap konden laten zien. De huilers uit de schoone sekse moeten, behalve het snuiten en schreijen, ook in geval van van nood in zwijm weten te vallen, wanneer namelijk het stuk op het verwekken der aandoeningen van schrik en ijzing berekend is. - De vierde en laatste afdeeling der Romeinen zijn de Aboyeurs of bulkers. Derzelver voorname bestemming is, uit vollen hals te schreeuwen, en derhalve hun hoofdvereischte sterke longen te hebben. Zij zijn ook gehouden, de Chuteurs te ondersteunen. Laat zich ergens in de zaal een schelle sistoon vernemen, en kunnen de Chuteurs deze storing niet meester worden, zoo verheffen zich de Aboyeurs in massa en roepen: à bas le Carliste! of: à la porte le Républicain! al naar dat het te pas komt. Hierdoor wordt het verstandige, opposerende gedeelte van het publiek schuw gemaakt en tot zwijgen gebragt; want, waar de tegenpartij zulke drangredenen aanvoert, doet men best van te verstommen. Gewoonlijk echter begint het ambt der Aboyeurs eerst bij het slot der voorstelling; dan brullen zij namelijk zoo lang l'auteur! l'auteur! tot dat het scherm weder opgaat en een tooneelist te voorschijn treedt, die de drie gebruikelijke buigingen maakt, | |
[pagina 667]
| |
en den naam van den schrijver aan het in geestdrift gebragte publiek mededeelt. Nu vallen de Aboyeurs, op het sein van den Opper-claqueur, aan het bravo-schreeuwen en in de handen klappen; want op dit plegtig oogenblik heeft het gansche korps der Claqueurs strikt bevel, om met alle krachten te applaudisseren; Aboyeur, Chuteur, lagcher en huiler, alles klapt in de handen, en de onderscheidene klassen versmelten tot eene eenige, die der Claqueurs. Het slagen van het nieuwe stuk is stormenderhand veroverd, en des anderen daags staat er in al de Parijzer dagbladen te lezen, dat de naam van den schrijver onder daverend bijvalsgejuich genoemd geworden is. Uit hetgeen ik den lezer omtrent de onderscheidene hoofd- en onderverdeelingen van het hedendaagsche Romeinen-leger verhaald heb, zal hij de overtuiging bekomen hebben, dat de organisatie van hetzelve ingewikkelder is, dan het publiek gemeenlijk wel denkt. Behalve de vele deugden, die een Chef de Claque bezitten moet en die hierboven door mij opgeteld zijn, moet hem ook nog de hoedanigheid eigen zijn, om zich, bij het aanwerven en plaatsen van zijn volk, als een' man van takt en niet geringe menschenkennis te toonen, ten einde hij aan ieder den post moge toedeelen, welke voor zijnen natuurlijken aanleg het best gepast is. Zoo kan b.v. menig Romein, die zijn leven lang een slecht Claqueur zou blijven, een voortreffelijk lagcher worden; en menig ander, die een allererbarmelijkste huiler is, zou tot eenen onbetaalbaren Aboyeur geschikt wezen. Dit alles verdient de zorgvuldigste oplettendheid; want slechts een scherpziend Generaal kan voor de overwinning instaan. De aard van het welgelukken eens tooneelwerks hangt almede geheel van den Chef de Claque af, wiens hulp elk dichter moet inroepen. Er zijn verscheidene soorten van zulk een slagen, en de tooneelschrijver sluit met den Chef een verschillend contract, naarmate hij een succes van de eerste, tweede of derde qualiteit wil hebben. Voor een van deze laatste hoedanigheid staat de Chef de Claque in met veertig Claqueurs, vier Chuteurs, drie lagchers, vijf huilers en acht Aboyeurs, dus met een legerkorps van zestig man. Om een succes van de tweede qualiteit te verwerven, wordt ongeveer eene versterking van veertig tot vijftig man vereischt, zoodat daartoe eene goede honderd man medewerken. Tot een succes van de eerste en beste qualiteit, zoo als de Heer | |
[pagina 668]
| |
harel, de directeur van den schouwburg aan de Porte St. Martin dit gewoonlijk inrigt, heeft men noodig: honderdvijftig Claqueurs, vijftien Chuteurs, dertig lagchers, even zoo veel huilers en vijfenveertig Aboyeurs, dus in alles tweehonderd-zeventig man. - Niet alleen op de avonden der eerste voorstelling echter bieden de Romeinen aan auteuren en directeuren hunne verpligtende dienst; maar elken avond is een zeker aantal hunner in de parterres van al de Parijzer schouwburgen aanwezig, om het publiek, naar luid van het kunstwoord, op te warmen. Zelfs de groote Opera mistrouwt den glans en de wonderpracht van het schouwspel, dat zij opdischt, en bezoldigt nog bij elke voorstelling een peloton Claqueurs, om zangers en dansers toe te juichen, wier bekwaamheid ook zonder dit middel den bijval van het verstandig en kunstminnend publiek zeker genoeg zou wegdragen. Doch, behalve op de avonden eener eerste representatie, is de Chef de Claque nimmer in de zaal tegenwoordig; terstond na die eerste voorstelling laat hij de leiding van het heir aan zijnen eersten Luitenant over, en hij zelf bezorgt een ander hoogstgewigtig werk, te weten het ‘wasschen der loodjes’ (le lavage des billets.) Daar de lezers waarschijnlijk niet weten, wat dit beteekent, wil ik hun deze uitdrukking verstaanbaar maken. De Claqueur wordt namelijk voor zijne diensten door het tooneelbestuur en door den dichter, welke dezelve bezigen, betaald; doch als dienstloon ontvangt hij niet veel gereed geld, maar des te meer entreeloodjes, welke hij voor zijne rekening aan de deur van den schouwburg doet verkoopen, en dit noemt men in Frankrijk lavage des billets. Het zijn ondertusschen niet uitsluitend de Claqueurs, die van de hun geschonkene loodjes zulk een voordeel trekken; maar menige auteurs, acteurs en theater-directeurs drijven ook het wasschen der loodjes, en weten daaruit elken avond een profijtje te trekken, dat aan het eind der maand den wasscheren nog al aardige sommetjes inbrengt. De gewezen Régisseur van het Théâtre Français, jouslin de lassalle, ondergaat op dit oogenblik een regtsonderzoek wegens ongeoorloofde loodjeswassching. Ook heeft de Prefekt van Policie nog kort geleden den loodjeshandel verboden; doch het is den Heere delessert met zijn verbod gegaan als den Heere gisquet met zijne ordonnantie, waarbij aan de tooneeldirectiën geboden werd, de schouwburgen ten elf ure te | |
[pagina 669]
| |
sluiten; te weten, de voorstellingen duren desniettemin nog altijd tot na middernacht, en de handel in tooneelbiljetten bloeit, even als voormaals, onder de oogen der policie-serjanten. Overigens is deze handel een vrij zekere barometer, om te weten, of de fortuin van het stuk rijst of daalt. Zoo lang de inkomst aan de kas goed gaat, blijven de loodjesverkoopers, met hooghartigen trots, onder den zuilengang van den schouwburg, en wachten bedaardelijk, dat de koopers tot hen komen; naarmate de ontvangst trager begint te worden, worden de wasschers ook handelbaarder, toeschietelijker, ijveriger en lastiger; zij bieden alsdan hunne waar elken voorbijganger aan; en heest bij de kas de ontvangst geheel opgehouden, dan ziet men hen naar alle kanten heen en weder rennen en hunne biljetten voor halven prijs uitventen; als klissen hechten zij zich aan iemands kleederen, en laten hem niet los, vóór dat zij een biljetje gesleten, of, zoo als zij zeggen, een waschje gewasschen hebben. Bij de nieuwe stukken der Variétés vindt men, op de avonden der eerste voorstellingen, de loodjesverkoopers voor het café Veron, aan den uitgang van de passage des Panoramas; eene week later stoppen zij u reeds den weg in het midden van dien doorgang, en nog eene week later ontmoeten zij u op het plein der beurs en in de straat Montmartre. |
|