| |
Eijerland.
(Vervolg en slot van bl. 562.)
Ofschoon nu de ontwoekering van gronden aan de zee in het algemeen en de bedijking van Eijerland in het bijzonder als eene nutte en prijswaardige onderneming beschouwd mag worden, blijft het voor de Societeit van Eijerland nog een belangrijk punt van onderzoek, of het voor haar op den duur voordeeliger zijn zoude, zich voornamelijk op den eigenlijk gezegden landbouw, dan wel op de schapenteelt, toe te leggen.
Eijerland heeft een guur en stormachtig klimaat, en wordt door zware regens of ook sterke droogte geplaagd; de bodem is er zandig en mager, doch brengt niettemin een edelsoortig en voedzaam gras voort, van eene eigendommelijke, voor de schapenteelt zoozeer gunstige geaardheid, dat de Texelsche schapen van wege hunne wol
| |
| |
algemeen beroemd zijn; terwijl het proefondervindelijk gebleken is, dat, bij overbrenging dezer schapen, zelfs naar naburige eilanden, deze wol al dadelijk verbastert.
Wanneer men nu al verder nagaat, dat sommige boeren op Texel, op hun beste land, 15 schapen per bunder houden kunnen, waaronder zij, volgens hunne eigene opgaaf, ook het hooiland, tot winteronderhoud vereischt, begrijpen, en men stelt Eijerland dan, om niet te hoog te rekenen, door elkander op 10 schapen per bunder, zoo zou, daar ieder schaap onzuiver f 6 en zuiver ruim f 5 opbrengt, een vrij zeker inkomen van f 50 per bunder overblijven. Op zulk eene opbrengst mag men, bij de zoo veel onzekerder uitkomst van den landbouw, vooral op Eijerland, waar, door de hooge dagloonen, een gevolg van de duurte der levensmiddelen, en het moeijelijke der transporten over zee, de onkosten zeer groot zijn, gemiddeld niet rekenen. Waar is het, van deze opbrengst moeten interessen en belastingen afgetrokken; doch dit maakt, bij het vergelijken der onderscheidene wijzen van benuttiging, geen verschil, want van bouwlanden moeten deze ongelden evenzeer afgetrokken worden als van weiland; doch men stelle dezelve eens op f 30, zoo blijft er, bij de schapenteelt, eene reine winst van f 20 per bunder over. Voorts bestaàt er voor Eijerland, zoo men het tot den landbouw wil bezigen, behalve het ongunstige klimaat en den zandigen bodem, nog het groote nadeel, dat het geen bevaarbaar kanaal heeft, hetgeen in dezen zandigen polder ook moeijelijk daar te stellen en te onderhouden zou zijn. Ware het uitvoerbaar geweest, zoo zou het te bejammeren zijn, dat dit niet reeds bij den eersten aanleg van dijk en wegen op eenen goeden en blijvenden voet geschied is. Ook de sluizen zijn te klein; geen vaartuig, zelfs geen sloep of bootje, kan dezelve binnen, als hebbende zij slechts twee ellen dag. Ja, voor de waterlozing zelve is deze, voor eene oppervlakte als Eijerland te geringe ruimte uiterst hinderlijk, te meer,
daar de sluis der Hoogezandskil, door hare ongunstige
| |
| |
ligging en hooge, breede voorgronden, slechts nu en dan voor eenige oogenblikken loost, en bijna zonder dienst te doen daarligt.
Deze omstandigheden vermeerderen de onkosten van transport voor alle granen of zaden, de wol der schapen enz. Alwat men van Eijerland verzenden wil, moet per as naar de losplaats aan de Roggesloot buiten den dijk gebragt worden. Bij eene vermoedelijke verstopping van dit water, dat reeds buiten den dijk zoo merkelijk opgeslikt en ondiep geworden is, zou de naaste losplaats aan de haven van het Oude Schild op Texel wezen. Deze plaats ligt, gemiddeld, drie uren van Eijerland verwijderd, hetwelk een lang en kostbaar landtransport veroorzaken zou. Hierbij komt, dat de zandwegen op Texel gemeenlijk in eenen slechten staat van onderhoud, en zoo naauw van spoor zijn, dat twee sterke, uiteengegroeide ploegpaarden binnen hetzelve niet nevens elkander kunnen loopen. Het spoor schijnt ook eeniglijk voor het ligte Texelsche ras van paardjes ingerigt te zijn. Deze dieren zijn nimmer anders dan mager, want des zomers wordt hun, door het zware rijden over den moeijelijken weg, het vleesch van de ribben gehouden, en de Texelsche boeren staan niet in den naam van des winters hunne paarden te overvoeren. Dezelfde bezwaren als de uitvoer heeft natuurlijk de invoer, en deze is zeer aanzienlijk. Hout, steen, turf, zelfs een deel van het benoodigde hooi, moet van buiten aangevoerd worden; want het op Eijerland gewonnen hooi kunnen de paarden, voor welke het te branderig is, niet gebruiken. Al deze transporten kosten nu reeds, op de zware zandwegen van Eijerland zelf, zeer veel aan menschen, paarden en wagens. Het zou dus voor dezen polder eene zeer wenschelijke zaak zijn, dat de Roggesloot, binnensdijks, verlengd en verdiept wierd, en wel tusschen de twee strekkende wegen tot aan Kwelderbeek. Hierdoor zou men niet alleen den binnenlandschen vervoer veel zuiniger en
gemakkelijker maken, maar ook de waterlozing aanmerkelijk verbeteren. Ver- | |
| |
volgens zou men, aan de Roggesloot eene sluis moeten leggen, 5 à 6 ellen breed en van boven open, door welke tjalk- en kaagschepen, als ook visschersschuiten, naar binnen zouden kunnen varen. Hierdoor zou ook de Cocks-dorp, hetwelk alsdan eene veilige lig- en schuilplaats voor kleine vaartuigen zou opleveren, niet weinig verlevendigd worden.
Ook buitenwaarts zou men de Roggesloot, hoezeer, gelijk wij boven zeiden, aldaar, ten gevolge van derzelver afdamming, merkelijk opgedroogd zijnde, door ten zuiden der nog bestaande geul een' strijkdam te leggen, om de eb op te vangen, even gemakkelijk tot eene bevaarbare diepte kunnen brengen en daarop houden, als zulks, op eene grootere schaal, het geval is met de haven van het Nieuwe Diep; welke belangrijke haven door dit middel diep gehouden wordt. Oorzaak en uitwerking zijn aldaar, als een navolgingwaardig voorbeeld, voorhanden.
Dit eenmaal bewerkstelligd zijnde, zou men aan de Roggesloot en verder naar binnen ook mestspeciën kunnen aanvoeren; iets, dat in den tegenwoordigen toestand van het Eijerland geheel ondoenlijk zou zijn, wegens de groote daaraan verbondene kosten; terwijl ondertusschen mest eene der eerste behoeften is, zal de cultuur op Eijerland immer gelukken.
Met zich, daarentegen, tot de schapenteelt te bepalen, zou men slechts een twintigste gedeelte van het tegenwoordige personeel behoeven; bij het maaijen en hooijen een weinig meer, doch in den winter ook weder minder. Het getal der huisgezinnen hierdoor verminderende, wordt de brandstof, welke het strand oplevert, voor hen genoegzaam; men behoeft geene uitgaven te doen tot het daarstellen en onderhouden van eene haven; men kan, in het best van den zomer, de lammeren, welke men over heeft, als ook de wol, naar het Oude Schild brengen; alle kosten tot den aanleg van kanalen, waterlozingen en afschuttingen van bezaaide landen, worden zoo goed als overbodig; geen vreemd hooi en haver
| |
| |
behoeft bij schepen vol aangevoerd te worden; de weinig werkende paarden behelpen zich, bij de schapenboeren, des winters, in de duinen; geene zoo groote kosten van bestuur, geen smid, geen wagenmaker enz. worden vereischt; men kan in de geringe behoeften der bewoners door de ambachtslieden van Texel geholpen worden; er behoeven geene twee eigene schepen voor Eijerland gehouden te worden. Men keere tot de opbrengst van het schapenhoeden, het konijnenvangen en het eijerenzoeken terug, en men zal zich, met winst, zonder gevaar of moeite, als in de gelukkige leefwijze der vrome Aartsvaders verplaatst zien; men zal eene zee van moeijelijkheden, een omslagtig bestuur, omzetting van geld zonder werkelijk voordeel voorkomen; het land, zoo geschikt voor de schapenfokkerij, als er geen plekje gronds in Nederland is, zal in deszelfs kracht en waarde blijven; terwijl daarentegen voor de cultuur de grond, gelijk proefondervindelijk blijkt, te ligt is, spoedig uitgeput wordt, en overmatige kosten vereischt, zonder dat, voor granen en zaad, op de openbare markten, bij wedijvering met andere plaatsen, een penning meer te bedingen is, omdat zij van het Eijerland voortkomen, iets dat juist en uitsluitend, met de in Frankrijk zoo gezochte Texelsche wol, het omgekeerde geval is. Ook zijn de Texelsche lammeren altoos duurder op de Hollandsche markten, dan die uit andere provinciën.
Dan, laat ons, over de schapenteelt sprekende, ter bevestiging nog met een paar woorden aanstippen, hoe voordeelig dezelve voor Texel zijn moet.
De Texelsche boer, die goed en ruim leeft en zeer gastvrij is, is traag van aard, en doet bijna nimmer eenig kneuterwerk, anders dan voor tijdverdrijf. Het land wordt, op Texel, in koop dikwerf tot 4 à 500 guldens per bunder betaald; tegenwoordig zijn de prijzen zelfs hooger. De opbrengst der inwoners aan rijksen plaatselijke belastingen is niet gering; zij gaan goed gekleed, eten wat hun lust, en ontzien de herberg
| |
| |
niet; doch zelden ziet men op Texel den boer, of iemand van zijnentwege, in het veld. Gods weêr en wind waait over Gods akker, en het schaapje zoekt voor zich en zijnen meester een tijdelijk bestaan. In den zomer besteedt de boer het maaijen en hooijen, per voer of wagenvracht, uit aan de hier veelvuldig komende bovenlanders. Alles gaat er wel; men leeft vrolijk, vreedzaam en onbezorgd; vechtpartijen, bankeroeten en diefstallen zijn op Texel uiterst zeldzaam. Men heeft er zijn dagelijksch brood, wel geen' rijkdom, maar ook geene drukkende armoede; en, zonder veel beweging of omslag, zit het gezonde huisgezin genoegelijk en blijde tusschen hun wollig vee ter neder, hetwelk de gezellige hond somwijlen helpt bewaken.
Ziehier eenige bijzonderheden betrekkelijk den staat en de opbrengsten der schapenhoederij op Texel.
Om ons niet tot den hoogen stand der prijzen, voor welke tegenwoordig het land verkocht wordt, te bepalen, gaan wij eenige jaren terug. Toen werd, op Texel, het land voor f 250 tot 350 per bunder verkocht; welke prijs, naar gelange van de deugdzaamheid des gronds of van deszelfs ligging nabij of ver van de dorpen, grootelijks verschilde, stijgende dezelve wel eens tot f 500.
De belastingen, zoo verponding als dijkslasten, bedragen 7 à 8 gulden per bunder.
Voor maaijen en hooijen betaalt men gemiddeld 7½ tot 8½ gulden per bunder; ook wel f 1-30 à f 1-40 per voer.
Op best land houdt men des zomers 18 en des winters 14 schapen; doch op middelmatig land rekent men, 10 schapen per bunder te kunnen weiden, wel te weten na aftrek der bunders hooiland en der naweide.
Men rekent wel voorzien te zijn, wanneer men voor vijf schapen een' wagen hooi heeft, berekend op 750 Nederl. ponden; ook is men zeer goed tevreden, wanneer men 5 of 6 zulke voeren hooi per bunder heeft kunnen inoogsten. (Eene berekening van opbrengst en uitgaaf zullen wij zoo straks laten volgen.)
| |
| |
Men begroot het getal schapen, op Texel en Eijerland, op 31,000 stuks, van welke jaarlijks 12,000 lammeren naar de zuidelijker deelen van Holland worden uitgevoerd, als negen tienden naar Leiden en een tiende naar Noordholland; de tegenwoordige prijs is gemiddeld f 2-60.
De uitvoer van oude schapen, te weten lamschapen van de vierde en vijfde dragt, of dezulken, die gebreken aan de tanden enz. bekomen, welke men hier oude mokken noemt, bedraagt een getal van 6000, waarvan drie vierde deelen naar Leiden en een vierde naar Noordholland gaan. Men stelt de gemiddelde waarde eener mok gelijk aan die van twee lammeren; doch tegenwoordig gelden zij niet meer dan f 4-: De levering dezer schapen geschiedt van 1o. Augustus tot 15 September.
De vacht wol rekent men op 2½ Nederl. ponden, dat is, schoon gewasschen; wordende het verlies in zwaarte, door de wassching te weeg gebragt, op 28 à 30 pct. gerekend. Men pleegt die wassching, door het schaap in eene groote tobbe te plaatsen en geheel schoon te maken. De tijd daartoe is van het begin tot de helft van Junij.
De tegenwoordige prijs van de vette wol is f 1-10, en die der schoone f 1-65.
Men betaalt voor het wasschen, op eigen kost, een stuiver per schaap, en evenveel voor het scheren.
Van St. Willebrord (7 Nov.) tot kersmis laat men den ram bij de schapen, die vervolgens 22 weken dragen.
De uitvoer der lammeren, van welke de rammen niet gesneden of afgebonden worden, ofschoon anders, tot het eerste, de tijd van acht dagen na de geboorte het geschiktste is, heeft plaats op drie verschillende tijdstippen, als de eerste verzending der oudste lammeren op den 16, de tweede op den 23, en de laatste op den 31 Mei.
Het melken der schapen geschiedt door daglooners, voor een derde van de opbrengst der kaas, welke onder den naam van Texelsche kaas algemeen bekend is, en zich door hare groene kleur onderscheidt. De prijs de- | |
| |
zer kaas is gemiddeld f 17 à f 18 de honderd Nederl. ponden, en men rekent, dat een schaap aan kaas f 1-50 opbrengen kan. De beste tijd, om kaas te maken, is na den eersten Junij.
Haakschoon weegt een goed Texelsch schaap 30 Nederl. ponden; de prijs per pond is f :-25.
Gemiddeld rekent men de zuivere opbrengst der schapen, na aftrek der kosten, op f 5 per jaar; doch dit is wat hoog berekend. De volgende balans van uitgaven en inkomsten, op eene Texelsche boerderij van 30 bunders best land, zal de waarheid meer nabij komen:
Uitgaaf. |
Inkoop à f 450. De interest hiervan à f 5 pct. bedraagt |
f 675. |
Belastingen à f 7-50 |
f 225. |
10 Bunders hooiland, het maaijen en hooijen à f 8 |
f 80. |
Wasschen en scheren van 285 schapen, à 10 c. |
f 28-50. |
5 Pct. verlies (na aftrek der huiden.) |
f 41-50. |
Verdere uitgaaf op deze boerderij |
f 150. |
|
_____ |
|
f 1200. |
Inkomst. |
285 Vliezen wol à 7½ Nederl. ponden, schoon à f 1-54 |
f 1097-25. |
|
200 Lammeren, à f 2-50 |
f 500. |
|
60 Schapen, gemiddelde verkoop |
f 300. |
|
500 à 600 Nederl. ponden kaas |
f 102-75. |
|
|
_____ |
f 2000. |
|
_____ |
|
Zuiver revenu |
f 800. |
makende ruim 26 gulden per bunder; eene opbrengst, waarop men hier, gemiddeld, als zuiver gewin van een' bunder bouwland, na aftrek der lasten en kosten, niet mag rekenen.
Op den eersten Februarij 1837 waren er op Eijerland ruim 1100 bunders geploegd; zijnde het overige der oppervlakte, de groote zandvlakten, als ook kreken en verder wa- | |
| |
ter natuurlijk niet gerekend, voor schaapsweide in den oorspronkelijken toestand gebleven. Op dit gedeelte worden ongeveer 5000 schapen geweid. Het rundvee bestond uit 38 melkkoeijen, 26 vaarzen en één stier. De paarden waren 93 in getal. Dit laatste vee kwam in onderhoud vrij hoog te staan, daar men hooi, stroo, haver en boonen van elders voor hetzelve heeft moeten aanvoeren.
Over het algemeen zijn de uitgaven over alle posten der werkzaamheden op Eijerland ongemeen hoog, en de inkomsten, naar evenredigheid, gering.
Eijerlandshuis heeft over 1836, plus minus, f 800 meer gekost dan het opgebragt heeft.
De runderen, waarvan men zich ontdaan heeft, zijn in het najaar voor minder geld verkocht, dan zij in het voorjaar aan koopprijs gekost hadden.
De paarden hebben slechts een vijfde van den inkoopsprijs opgebragt.
Zelfs de schapen hebben meer aan voeder gekost, dan dezelve opgebragt hebben.
De gemeste varkens hebben, het Nederl. pond, meer dan een halven gulden gekost, en zijn tegen f :-24 verkocht. Terwijl wij de ongunstige uitkomsten van het graan- en zaadgewas hier boven gemeld hebben.
Doch, hoe ongunstig de tegenwoordige staat van Eijerland ons ook moge voorgekomen zijn, (en men moet erkennen, dat dit meestal het geval is bij alle eerste ontginningen, behalve daar, waar, gelijk in de boschlanden van Amerika, de grond door eene dikke laag teelaarde voor langen tijd van overvloedige groeikracht voorzien is) zoo wenschen wij niettemin van harte, dat de ondernemers der bedijking en ontginning van hetzelve, bij eindelijke uitkomst, in hunne belangrijke onderneming naar wensch mogen slagen. Wij wenschen zulks te meer, daar deze hunne belangen tegen geene andere belangen strijden, maar zoo wel voor den Staat in het algemeen, als voor het eiland Texel in het bijzonder, van het hoogste gewigt zijn. |
|