| |
Verhandeling over de nieuw-Grieksche letterkunde.
(Vervolg en slot van bl. 603.)
III. Tot welk eene hoogte de nieuw-Grieksche Letterkunde reeds gestegen was, vóór den volksopstand in 1821, zullen wij meer in het bijzondere zien, als wij, in het derde of laatste deel onzer Rede, eenen blik op de verschillende soorten van voortbrengselen dier Letterkunde werpen; tot welke beschouwing wij thans overgaan.
Rizo geeft de volgende rubrieken van nieuw-Grieksche Litteratuur, als: Godgeleerdheid, Geschiedenis, Wijsbegeerte, Taalkunde, Vertalingen in dicht en proza, en eindelijk oorspronkelijke Dichtstukken.
In het vak der Godgeleerdheid bekleeden vooreerst de Leerredenen eene aanzienlijke plaats. De Patriarchen maanden de geestelijken steeds aan, zich op de Predikkunde toe te leggen, en daardoor op de gemoederen der leeken zoodanig te werken, dat dezen zich aan het gezag van den Roomschen stoel niet onderwierpen. Vandaar zijn de Leerredenen nu en dan van bestrijdenden aard geweest niet alleen, maar zijn ook vele door de boekcensuur der Venetianen, toen deze in een groot deel van Griekenland heerschten, onderdrukt geworden. Uit de latere tijden heeft men echter nog vele gedrukte Leerredenen van miniati, macarius, basilius, cornelius en theotoky. Van de genoemden
| |
| |
is miniati echter weleens gekunsteld, en niet vrij van gezwollenheid van stijl; theotoky, daarentegen, is arm in vinding, spraakfiguren en verdere sieraden, doch zijne vertoogen zijn even geleerd als stichtelijk. Bij mindere kennis der Heilige Boeken en Kerkvaders, bezat eugenio bulgaris eene hoogere mate van verbeelding, vuur en kracht; maar de geleerdheid van theotoky vereenigde zich met de welsprekendheid van bulgaris in den priester konstantijn oeconomos, wiens lijkrede op den Patriarch gregorius, die reeds martelaar was bij den aanvang des opstands, een meesterstuk van stijl en inhoud wezen moet. - Keizer alexander ten minste droeg hem, tot belooning daarvoor, het ambt van Prediker in al de Grieksche kerken binnen Rusland op.
Behalve Leerredenen en kerkelijke Redevoeringen, vervaardigde de Grieksche Geestelijkheid nog een aantal Godgeleerde boeken, waarvan rizo de volgende met onderscheiding vermeldt: Godgeleerde Zamenspraken over den Pentateuchus, door eugenio bulgaris; Verdediging van het Nieuwe Testament tegen voltaire, door theotoky; Verklaringen van den Pentateuchus, de boeken der Koningen en Job, door theotoky; Verklaringen over de Brieven van Paulus, door nicodemus van naxos.
In het vak der Geschiedenis munten uit: de Geschiedenis der Israëlieten, van abraham tot aan het midden der 17de eeuw, door alexander maurocordato, in het oud-Grieksch; de Kerkelijke Geschiedenis van meletius, in het nieuw-Grieksch geschreven; voorts de Geschiedenis van nadir-chah, door zijnen Griekschen Tolk vatazzi; de Geschiedenis der Walachijsche, Moldavische en Bessarabische Volken, door daniël philippides; die van Walachije in 't bijzonder, door dionysaky; die van Souli en Parga, behelzende het verhaal van de oorlogen der Soulioten tegen ali-pacha, door perrevos; die van den laatstvorigen Oorlog der Russen te- | |
| |
gen de Turken, door spiridon pappadopoulo van Corfu; die van Cyprus, door den Archimandriet cyprianus, en die van Oud-Griekenland, door gregorius paliouris.
Onder de wijsgeerige schriften behooren: Gedachten der Wijsgeeren, of oorsprong der Natuurlijke Wijsbegeerte, door eugenio bulgaris; Beginselen der Natuurlijke Wijsbegeerte, door theotoky; zedelijke Wijsbegeerte, door mesiodax; Het volmaakt geluk, of Grondbeginselen van Godsdienst en Zedekunde, volgens het stelsel van kant, door athanasius psalidas; Inleiding tot de kennis van den Mensch, door darvaris, en Verhandeling over de Rede- en Zedekunde, door chrysoveloni.
Als taalkundige werken verdienen genoemd te worden: de Spraakleer voor het oude Grieksch, door neophytus doukas; die voor de gewone Grieksche Taal, door darvaris; Handboek voor de Woordvoeging van het oude Grieksch, door den Archimandriet ignatius; Geschiedenissen der oude Letterkunde, door anthimos gazis en demetrius alexandrides; der nieuwere Letterkunde, door gregorius zavira; Verhandeling over de Versmaatkunde der Ouden, door zenobios pop; Kortbegrip der Grieksche Oudheden, door gregorius sakellarius, en Leerboek der oude Grieksche Taal, door kodrikas van Athene. Voorts is bijna niet één werk, dat eenige vermaardheid in Europa bekomen heeft, in de Fransche, Duitsche, Engelsche of Italiaansche taal geschreven, of het is ook in de Grieksche vertaald, en wel doorgaans door de voornaamste geleerden. Zoo is het met de Oude Geschiedenis van rollin; de oorzaken van den val en de grootheid der Romeinen, benevens den geest der Wetten, door montesquieu; de beginselen van euler; de Geschiedenis der Wijsbegeerte van tennemann; de Grieksche Geschiedenis van goldsmith; die van Amerika, door robertson; de Reis van den jon- | |
| |
gen Anacharsis, door barthelémy, enz. Zoo zijn in
verzen vertaald de Phédra van racine, de schoonste Treurspelen van voltaire, de Tartuffe van molière, en de meeste stukken van schiller, göthe, kotzebue, gessner, wieland, tasso, alfièri, monti en metastasio. Om de namen der vertalers hier achterwege te laten, zal ik slechts die der vrouwen mededeelen. Als bekwame vertaalsters onderscheiden zich dan de Vorstinnen ralou argyropoulo, dochter van den Hospodar caradza, en euphrosyne, dochter van den Hospodar callimachy, benevens catharina soutzo, en helena met catharina schinas. Doch niet alleen zijn aldus vele gedichten, waarop Europa trotsch is, in berijmde, naar het getal der lettergrepen en het invallen van den klemtoon afgemetene, Grieksche verzen vertolkt; maar in denzelfden trant verscheen er ook eene menigte oorspronkelijke dichtstukken.
Behalve de reeds vroeger genoemde Βοςπορομαχία van jannacaky tyanitus van Konstantinopel, en den Spiegel der Vrouwen van konstantijn daponti, heeft men eene uitgebreide dichtverzameling van alexander maurocordato, waar echter onze rizo gansch niet gunstig over oordeelt.
Met lof spreekt hij, daarentegen, zoo van het Treurspel Timoleon, door zambellos van Santo Mauro, als van het Treurspel: Demosthenes, weggerukt van het altaar van Neptunus door de trawanten der Macedonische dwingelandij, waarvan schrijver is nicolaas piccolo, en welk stuk op den Griekschen Schouwburg te Odessa met toejuichingen overladen is. Ook roemt hij het op den val van Missolonghi, onder den titel van Νικήρατος, in drie bedrijven en in proza, door denzelfden schrijver vervaardigde Tooneelspel.
Zacharias mavroudi heeft een dichtstuk uitgegeven, onder den titel: Droom, of de dood van maria ghika.
Het Lierdicht is echter bovenal door de nieuw-Griek- | |
| |
sche Dichters behandeld. Daarin hebben zich onderscheiden riga, door zijne krijgszangen en vaderlandsche stukjes; athanasius christopoulo, door Anacreontische drink- en minneliederen; calbo, door Oden, vol van diepen zin en hoog van vlugt, doch gesteld in versmaten, die tot heden op den Nieuw-Griekschen zangberg het burgerregt niet hebben verkregen; eindelijk salomos van Zante, door een aantal dichtstukken, waaronder zijne Dithyrambe aan de Vrijheid uitmunt. Van zichzelven zwijgt onze rizo in zijn Kritisch Overzigt. Van hem zullen wij dus nog met eenige woorden spreken.
Van onzen jacovaky rizo neroulos bestaat het Treurspel Aspasia, in drie bedrijven, in versmaat en met reijen, opgevoerd in 1811, uitgegeven te Weenen in 1813, en herdrukt te Leipzig in 1823; voorts het nog belangrijker Treurspel Polyxena, in vijf bedrijven en in dichtmaat. Beide stukken zijn meermalen op de Grieksche tooneelen te Jassy, Bucharest, Corfu en Odessa vertoond. Verder heeft hij nog uitgegeven: de nieuwe bastaardtaal der Geleerden, Blijspel in drie bedrijven en in proza, waarvan reeds vroeger iets gezegd is; en: de wegvoering van een' kalkoenschen haan (Κούρκας ἁρπαγὴ), komisch Heldendicht, in drie zangen, ter hekeling van veler Grieken zucht, om zich met allerlei beuzelingen te bemoeijen. Nog onuitgegeven zijn zijne volgende dichtstukken: De verwoesting van Scio, Heldendicht; de rampen van Psara, dichtstukje; de Schoolvossen, Blijspel in drie bedrijven en in proza; en eindelijk: Verzameling van Oden en Treurzangen.
Met de voordragt van mijne vertaling van één dezer liederen zal ik deze Verhandeling besluiten. Het gedicht staat gedrukt aan het einde van rizo's meermalen aangehaald werk. Mijne navolging geeft het oorspronkelijke in dezelfde versmaat en in even vele dichtregelen terug:
| |
| |
Jakovaky rizo neroulos, op zich-zelven.
Waar mag die tijd vervlogen zijn,
voor mij zoo vol van zegen,
Toen ik, door d' adem voortgestuwd
Daar dobberde op de levenszee
En straks behouden haven vond,
Die haven was mijn eigen huis:
dáár was 't mij zoet te deelen,
Op elken dag, dien God mij gaf,
in mijner kindren spelen;
Gezondheid zat met ons ten disch,
in plaats van vreemde gasten.
Zóó kweekte ik dáár hun teedre jeugd;
wij kenden leed noch lasten.
Maar, o mijn Vaderland! o naam,
zoo heilig aan mijn harte!
Helaas! u spreek ik daaglijks uit,
en ween van bittre smarte. -
O ja! mijn dierbaar Vaderland,
zoodra gij slechts uw zonen
Bij uwe vanen zamenroept,
zal ik er meê mij toonen.
Wat echte Griek voelt dan terstond
zijn' krijgsmoed niet ontvonken,
En blijft op uwe stemme doof,
als in den slaap verzonken?
Ik trok het Noordlijk Duitschland door,
waar zooveel volken wonen;
Waar smaak voor kunst en wijsheidsmin
zich in haar' luister toonen.
Ik toog het land der Zwitsers in,
bezocht zijn schoone meren,
En zal, met alle Grieken, steeds
zijn kiesche mildheid eeren.
| |
| |
't Geleerd Geneve had ik lief;
't moest mijn bewondring wekken;
Ik bad het 's Hemels gunste toe,
ging de Alpen overtrekken.....
Daar steeg ik af in 't paradijs
Toscane, lagchend, gastvrij oord!
hoe zoet is 't, óm te dwalen
In ieder woud, in elken hof
Waar naauwlijks, met beschroomden voet,
de winter in durft treden! -
Ik zeg dat alles; maar, helaas!
dat schoon moge andren streelen,
Ik liet een' zoon er in het graf,
en moest een' rouwzang kwelen.
Soms zwierf ik langs het strand der zee,
Dan slechts mijne eigen moedloosheid,
om mij te meer te kwellen.
Zoo dikwijls ik dan kielen zag
daar dobbren op de baren,
Riep ik: ‘Gelukkig al wie vaart!
Gij schepen, vooglen van de zee!
ik bid u, hoort mijn bede!
Ja! spreidt uw witte vleuglen uit;
voert mij naar Hijdra's reede!’
Eens joeg de storm het wolkenheir,
In de uitgegoten regenbui
verdronk de ontvolkte vlakte....
De orkaan had eindlijk uitgewoed;
Des breed geworden vloeds, en trad,
met eenen van mijn vrinden,
Daar langzaam voort. Het laag geboomt'
lag om ons heen gevallen;
Wij zagen éénen trotschen eik,
ontworteld als die allen.
| |
| |
Ik wendde mij tot mijnen vriend;
zoo klonk tot hem mijn rede:
‘Ziedaar dien eik! De wilde stroom
voert in zijn vaart hem mede.
Nog kortlings was hij rijk van blad
en welvoorzien van twijgen;
Hij liet op kruid en veldgewas
zijn koele schaduw zijgen;
De vooglen zongen in zijn loof
zoo zoet, zoo zielverblijend;
De herders bliezen op de fluit,
aan zijnen voet zich vlijend.
Maar - hem ontwortelt een orkaan;
daar zwalkt hij, overdolven,
En, in den Arno neêrgeploft,
is hij het spel der golven!’
‘Mijn vriend! ik zie mijn eigen beeld
in deze schrikvertooning,
Sinds ik in vreemde landen dool,
verbannen uit mijn woning.’
|
|