| |
Opmerkingen over den godsdienstigen en kerkelijken toestand in Frankrijk, opgezameld op eene reis door dat land.
(Vervolg van bl. 569.)
Wij waren des morgens ten 10 ure in Notre Dame, toen er eene zijdeur openging, en zes bijzonder groote mannen, met onder de kin zamenloopende bakkebaarden, in witte koorkleeden gekleed, in de kerk stormden, zich op het koor plaatsten, en daar het reeds vermelde vreeselijk koorgezang aanhieven. Ik geloof bijna niet, dat een Duitsch oor ergens elders, dan in de gemeenste knip, een zoo vreeselijk donderend brullen hoort. Wij hielden deze lieden des te meer voor Geestelijken, daar wij deze zelfde liefelijke gezangen vroeger ook uit den mond van Geestelijken gehoord hadden; maar een Parijzenaar, die toevallig bij ons was, zeide ons, dat het burgers waren, die, uithoofde van hunne geweldige basstem, gehuurd waren, om Psalmen op te zingen. Deze man bekommerde zich noch om deze godsdienstige plegtigheid, noch om de stille Mis, die in eene der zijkapellen ge- | |
| |
lezen werd: toen wij hem vraagden, waarom hij zoo zonder deelneming door de kerk wandelde, antwoordde hij met een knorrig gezigt, dat hij niet inzag, waarom hij naar een geschreeuw zou luisteren, waarvan hij niet eens den inhoud verstond; dat hij geen Latijn geleerd had, en dus ook niet naar de Mis ging: in deze woorden was de gezindheid van het grootste aantal der leden van de Katholieke gemeenten in het Noorden uitgedrukt. Tegen deze overtuiging echter verzekerde mij een Geestelijke, dat geen der Fransche Geestelijken de Mis in het Fransch wilde hebben: dit was zonder twijfel te veel gezegd, want reeds het voorbeeld van den Abt châtel en van den Abt anzou bewijst, dat er ook onder de Geestelijken enkelen gevonden worden, die van de noodzakelijkheid eener hervorming van de gesteldheid der kerk overtuigd zijn; maar de gezindheid van het meerderdeel der Katholieke Geestelijken is waarschijnlijk in die woorden uitgedrukt. Men moet dezen bijna alom plaatsgrijpenden
tegenstand der Katholieke Geestelijkheid van Frankrijk billijkerwijze in aanmerking nemen, vóór dat men aan het Fransche Volk zonder verschooning een moedwillig en onverbeterlijk ongeloof te laste legt. Niet zoozeer hierover moet men zich verwonderen, dat deze afkeer tegen Kerk en Geestelijkheid voorhanden is, maar veel meer hierover, dat aldaar nog zoo veel godsdienstigheid en kerkelijkheid in stand is gebleven. Bij velen in Duitschland is het eene stereotype, onwederlegbare meening geworden, dat de Franschen van nature geen' godsdienstigen zin hebben, en dat het hun in zeker opzigt zelfs ontbreekt aan de geschiktheid, om zoo vroom te zijn, als waarop de Duitschers zich beroemen. Maar wat geeft dan eigenlijk regt tot deze harde aanklagte? misschien de Geschiedenis? want deze zou toch de zekerste getuigenis moeten afleggen; maar juist die Geschiedenis leert ons de vroegere Galliërs en de latere Franschen, van de eerste tijden des Christendoms af, tot op den tegenwoordigen tijd, als een volk kennen, dat zooveel godsdienstigen zin heeft, als elders eenig ander volk. In Gallië was het, waar het Christendom reeds zeer vroeg talrijke en met geestdrift bezielde aanhangers vond; daar namen de kruistogten hunnen aanvang, en werden van daar het langst voortgezet; daar ontstonden de strengste monnikenörden, de Karthuizers en Trappisten; daar deed zich het eerst het verlangen zien naar de onvervalschte leer van het Evangelie; daar nam de Her- | |
| |
vorming, eeuwen vroeger dan in Duitschland, haren aanvang; daar werd voor de Hervorming van luther, zwingli en calvijn met den volhardendsten heldenmoed gestreden; daar hebben honderdduizenden hun vaderland verlaten, en alles prijs gegeven, liever dan van hun
geloof afvallig te worden; daar hebben zich de vroegste Protestanten, de Waldenzen, en de latere, de Gereformeerden, midden onder de verschrikkelijkste vervolgingen hunner dweepzieke medeburgers, tot op den huidigen dag staande gehouden. En zulk een volk ontzegt men den godsdienstigen zin? Zelfs dat de Inquisitie het eerst in Frankrijk ontstaan kon; dat men tegen de vermeende ketters met zoo hardnekkige woede handelde; dat in de zuidelijke provinciën heden nog zoo veel bijgeloof, en bijgeloovige gehechtheid aan de gebruiken der Katholieke kerk heerscht, bewijst, dat dit volk op zijn geloof prijs stelde, al was het dan ook maar wanof bijgeloof. - Maar, thans zijn zij toch uiterst ongeloovig en onkerkelijk! Indien zij dit zijn, zoo is dit de schuld van hen, die de duistornis wilden vasthouden, terwijl de oogen der beschaafdsten reeds voor het licht gesterkt, en ook tot den grooten hoop der onbeschaafderen ten minste zooveel stralen van dit licht doorgedrongen waren, dat zij de hen omringende duisternis eerst regt levendig bemerkten. Doch het thans aldaar heerschende ongeloof is niet eens werkelijk zoo groot, als men gewoonlijk denkt. Men spreekt steeds alleen van Parijs en deszelfs omtrek, en denkt, zoo als het daar is, zoo is het overal, want in Parijs vereenigt zich immers gansch Frankrijk. Parijs is zeker wel in andere dingen de getrouwste vertegenwoordiger van geheel Frankrijk; maar het is het toch niet in alle opzigten, en het allerminst in zaken van Godsdienst: in het Noorden, in de Duitsche provinciën, is men nog even zoo kerkelijk, als bij ons; in het midden van Frankrijk insgelijks; maar in het Zuiden is men zelfs nog zoo bijgeloovig, alsof er nooit eene omwenteling hadde plaats gehad, gedurende welke men de Christelijke eerdienst afschafte. Aan den kerkelijken ijver der Protestanten, die zich nog heden
aan alle oorden en zelfs te Parijs trouw zamenhouden, en door vlijtig bezoeken der kerken en talrijke offers voor hunne eerdienst uitmunten, hebben wij reeds gedacht: er blijft dus voor de aanklagt van ongeloof geene landstreek over, dan Parijs en deszelfs omtrek. Allezins heerscht ook daar de openlijkste tegenstand
| |
| |
tegen de kerk, en wel, dewijl daar de meeste kundigheid heerscht, en de gebreken der kerk het best ingezien worden: maar gaat op dezen oogenblik niet ook juist van daar de vernieuwde achting voor het godsdienstige uit? wordt niet juist daar de behoefte aan de Godsdienst in 't algemeen, en aan eene zuiverder eerdienst, het levendigst gevoeld? worden niet juist daar veelvuldige pogingen gedaan, om hetgene, dat men tot hiertoe geloofd heeft, met de wijsgeerige manier van denken in overeenstemming te brengen? Zekerlijk zijn deze pogingen voor het tegenwoordige oogenblik dikwijls nog onvast, ongeschikt, verkeerd en niet tot het doel leidende; maar derzelver onloochenbaar aanzijn bewijst toch, dat men ook in die beruchte hoofdstad nog eenigen zin voor godsdienstigheid heeft. De nieuwe Fransche kerk van den Abt châtel zou zich geen maand hebben staande gehouden, indien zij geene aanhangers gevonden had; en deze aanhangers waren niet slechts, zoo als men gewoonlijk tegenwerpt, nieuwigheidzoekende, het vreemde eenigen tijd naloopende menschen, zonder waarlijk godsdienstigen zin, maar achtbare lieden, wien het met de zaak heden nog regt ernst is. Men ga op het Père Lachaise, tegenwoordig over het algemeen in elk opzigt eene der merkwaardigste plaatsen van Parijs; men zie daar de menigte van familiegraven, die, en wel eerst in deze laatste jaren, door hetgene, dat er over heen gebouwd is, tot kapellen zijn ingerigt; men zie de menigte van onderschriften, die eene of andere Bijbelspreuk, eene godsdienstige belijdenis, en zelfs eene aanroeping van de Maagd maria, of van dezen of genen Heilige bevatten; en men zal moeten bekennen, dat men ook in Parijs nog vele aanzienlijke en rijke familiën vindt, die zich hun geloof niet schamen, al ware dit ook een voorwerp van spotternij voor vele anderen. Men stelt zich allerminst
in Frankrijk aan het gevaar bloot van bespottelijk te worden, zoo de godsdienstige zin niet nog sterker is, dan de vrees voor bespotting. Derhalve aarzel ik niet, de overtuiging te kennen te geven, dat men den Franschen onregt doet, wanneer men, uitgaande van de treurige verschijnselen der laatste vijftig jaren, en niet bedenkende, dat deze verschijnselen de noodzakelijke gevolgen der onzalige verkeerdheid waren, waarmede men verouderde, geheel onhoudbare leerstellingen en kerkelijke inrigtingen tot elken prijs in stand gehouden wilde hebben, de bewoners van
| |
| |
Frankrijk voor over het algemeen en uit hunnen aard onverbeterlijk ongeloovig verklaart. Hoe zeer vele andere, ten deele niet minder gewigtige oorzaken nog verder daartoe bijgedragen hebben, om in een gedeelte van Frankrijk den vroeger voorhanden zijnde godsdienstigen zin ten minste voor een' ganschen menschenleeftijd te verzwakken, is buitendien uit de geschiedenis der Staat- en Letterkunde genoeg bekend. Hoe de Godsdienst bij een groot, misschien bij het grootste deel van Frankrijk, waarlijk eene behoefte voor het hart, eene zaak van gemoedelijke aangelegenheid is, ziet men nergens zoo duidelijk als in het Westen en Zuiden van Frankrijk. Daar is de kerk nog steeds eene ecclesia triumphans (zegepralende), ten minste dominans (heerschende); want zij heerscht nog over de gewetens, en staat in de oogen van zeer verre het grootste gedeelte nog hoog verheven, ofschoon alle ongunstige omstandigheden des tijds, en de ontevredenheid van een ook aldaar voorhanden zijnde aantal beschaafden met de instellingen en bedoelingen derzelve, haar diep mogten nederdrukken. De vorming der Geestelijken aldaar schijnt wel op eenen tamelijk lagen trap te staan; het is ten minste kenmerkend voor den aard en den graad hunner vorming, dat de genen, met welke ik sprak, naauwelijks nog iets anders van Duitschland wisten, dan dat aldaar de zoogenaamde wonderdoener, Vorst hohenlohe, leefde; naar hem vroegen zij mij ook gewoonlijk het eerst, en vernamen zijne tegenwoordige onvermaardheid met eene ongeloovige en ontevredene verbazing: doch deze Geestelijken meenen het even zoo ernstig, als de leden hunner gemeenten, en laten zich met een goed geweten, zoo als ik te Lyon zag, openlijk op straat de hand kussen. Hoe vele Katholieke Geestelijken in Duitschland, althans in
groote steden, mogen zich nog op zulk eene huldiging beroemen! - De Katholieken in het Zuiden zijn wel over het algemeen nog zoo bijgeloovig, dat zij Protestanten en Joden onvoorwaardelijk op gelijken trap stellen, en zich bij gunstige gelegenheid bezwaarlijk lang zouden bedenken, om de Protestanten op nieuw aan te vallen; maar zij doen dit alles in de onwrikbare overtuiging van daarmede eene plaats in den hemel te verdienen. De Heiligenbeelden, die in Marseille en Toulon door listige Italianen verkocht worden, zien er wel met hunne bloedroode mantels als scherpregters uit; maar het zekere geloof, waarmede deze beelden, als de Heilige elizabeths, an- | |
| |
nas, franciscussen, met verwonderlijken ijver door aanzienlijken zoo wel als geringen gekocht worden, spreekt toch steeds voor het onwrikbare geloof dezer menschen. Wanneer men op de meestbezochte plaatsen van Marseille, aan de haven, waar zonder ophouden menschen uit alle volken heen en weder stroomen, in de boekwinkels aldaar, dikwijls eene prent ziet, Arbre Apostolique genaamd, waaraan slechts de Katholieken als goede takken en vruchten afgebeeld zijn, terwijl de ketters aller eeuwen, de Lutherschen en Gereformeerden bovenal, als verdoemden beneden aan den boom in de hel storten, zoo staat de vreemdeling wel verstomd over dit grove bijgeloof, in eene der eerste handelsteden der wereld; maar hij moet toch bekennen, dat een volk, bij hetwelk de godsdienstige overtuiging nog zoo onbepaald gehuldigd wordt, den godsdienstigen zin nog niet geheel kan verloren hebben. Wanneer men, na eene kortstondige kennis met de bewoners van het Zuiden, en wel met beschaafden, regtstreeks of met menigerlei omwegen naar zijne geloofsbelijdenis gevraagd wordt, en de naam ‘Protestant’ de wezenlijk beleefdste menschen van de wereld oogenblikkelijk schuw en koel maakt, zoo kan men wel een'
medelijdenden glimlach niet van zich weren, maar men mag echter gerust aannemen, dat zulk een volk van onverschilligheid in het godsdienstige nog zeer verre verwijderd is. In één woord, wie over den godsdienstigen toestand van Frankrijk oordeelen wil, moet het middelste en zuidelijke gedeelte van Frankrijk gezien hebben: dan zal hij zich overtuigen, dat een zeer groot gedeelte van deszelfs bewoners bijna nog even zoo bijgeloovig en nog even zoo vroom is, als voorheen. Een Katholijk Geestelijke gaf mij Macon, ongeveer 16 uren boven Lyon aan de Soane liggende, als de scheidlinie tusschen de Parijsche ligtzinnigheid en de zuidelijke kerkelijkheid op: zijne opgave moge nu wel eenigzins onnaauwkeurig zijn, daar het later bleek, dat deze Geestelijke juist in dat Macon Pastoor was; maar zoo veel is zeker, dat reeds Lyon zeer kerkelijk is: honderdvijftig uren verder daarentegen, aan den oever der Middellandsche zee, is het Eldorado der Katholieke Priesterschap misschien nog veel zekerder te vinden, dan in Italië of Spanje.
Dewijl Chambéry, in Savoije, in meer dan één opzigt nog als Fransche stad te beschouwen is, zoo zij mij hier de aanmerking veroorloofd, dat zich bijzonder daarheen de van
| |
| |
Montrouge verdrevene Jezuiten gewend hebben. Het oude prachtvolle Jezuitengebouw, hoog op eenen heuvel gelegen, is niet meer toereikend, om het groote aantal Jezuiten en hunne kweekelingen op te nemen; daarom heeft de orde in het verloopen jaar op eene der schoonste plaatsen der stad een tweede even prachtig Collegie gebouwd, en zelfs besloten, de belendende, wel eenigzins kleine, maar prachtvolle kerk af te breken, om eene nog grootere en nog prachtigere in hare plaats te zetten. Hoe vele Jezuiten daar zijn, wist men niet, daar zij altijd slechts met hun beide uitgaan; daarentegen moeten zij aan vele honderden kweekelingen onderwijs geven. ‘Zij zijn gekomen, zonder dat wij hen geroepen hebben,’ zeide mij een inwoner van Chambéry; maar desniettegenstaande is hun aanzien reeds zeer groot. Zoo was, van den vroegen morgen tot den laten avond, de Jezuitenkerk vol menschen, die biechten wilden. De Jezuiten te Chambéry staan in de naauwste verbindtenis met die te Freiburg in Zwitserland; de Collegiën in Savoije zijn koloniën van die in Zwitserland. Ook in het hoogkerkelijke Freiburg staan de twee prachtgebouwen, het oude en het nieuwe Collegie, op de hoogte, de stad en de gewetens beheerschende. Men kan Chambéry en Freiburg tegenwoordig als de twee hoofdkwartieren van het Jezuitisme beschouwen.
(Het vervolg hierna.) |
|