Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 589]
| |
Mengelwerk.Verhandeling over de nieuw-Grieksche letterkunde.
| |
[pagina 590]
| |
schiedenis van het herstel der Letteren in Europa bekend is; ieder, die slechts de onderscheidene soorten van dichtkunst en welsprekendheid weet op te sommen, en nagaat, hoe men, bij de onderscheidene behandeling van elk vak dier kunsten, de meesterstukken der Oudheid zich ten voorbeeld heeft gesteld, zal ook toestemmen, dat overal in Europa de Letterkunde, overeenkomstig den verschillenden aard van tijd en plaats, slechts eene wijziging van die der Grieken is. Het is waar, de Latijnsche taal was steeds, en is nog tegenwoordig, algemeener bekend; maar de Latijnsche Letterkunde zelve is slechts eene dochter van de Grieksche, en in Griekenland ontwelt de éénige oorspronkelijke bron der Westersche beschaving. Dat volk der Oudheid, die beroemde Grieksche natie, hoe lang zij onderdrukt zij geweest, en hoe verre zij ook moge ontaard zijn, bestaat nog. Die taal, hoe vermengd en verbasterd, wordt in haar vaderland nog gesproken; zij wordt er zelfs gezuiverd en hersteld. De Letterkunde van dat volk heeft hare dagen van verkwijning en uitleving gehad, maar nooit heeft het uur van haren dood geslagen; en, hoe veranderd in tooi en trekken, nog leeft en ademt zij, ja streeft reeds een tijdperk van nieuwen bloei te gemoet, en is het, niet zonder geluk, aanvankelijk ingetreden. Niet weinigen uwer, M.H., zijn met de oudere Letterkunde der Grieken overvloedig en grondig bekend. Het is ook niet dáárover, dat ik alhier het woord meen te voeren; maar het zij mij vergund, een Overzigt te geven van de Geschiedenis der nieuwere Grieksche Letterkunde. Ik zal dit doen, deels naar leiding van het daarover handelende werk van jacovaky rizo neroulos,Ga naar voetnoot(*) een' der beste Schrijvers van het he- | |
[pagina 591]
| |
dendaagsche Griekenland. Hij werd in 1778 te Konstantinopel geboren, uit een geslacht, dat in staat- en letterkunde zich gelijkelijk onderscheidde. Nadat zijn Oom samuel, Aartsbisschop van Ephesus, zijne opvoeding verzorgd had, en hij voorts het onderwijs van daniël philippides in de zedelijke Wijsbegeerte, en van den Abt de la fontaine in de Wiskunde, had genoten, was hij, sedert zijn twintigste jaar, in de aanzienlijkste betrekkingen bij de Grieksche Hospodars van Walachije en Moldavië werkzaam. Zijne ledige uren wijdde hij aan de beoefening der Fransche Letterkunde en de volmaking zijner kennis in de Oostersche talen. Na den mislukten inval van zijnen bloedverwant, Vorst ypsilanty, in Moldavië, ten jare 1821, waarover rizo, als ooggetuige, in het Grieksch Geschiedkundige Fragmenten heeft uitgegeven, die in 1822 te Moskou gedrukt zijn, week hij met den Hospodar soutzo naar Odessa, en vertrok eerst in 1823 naar Griekenland, zijne oudste zonen medenemende, die hij tot den krijgsstand bestemde.Ga naar voetnoot(*) In Griekenland, waar hij, na velerlei omzwervingen, eerst op het einde van 1826, of nog later, aankwam, heeft hij zijne staatkundige loopbaan met luister weder opgevat; doch het werk, dat mij voornamelijk de stof tot de voor te dragene Verhandeling leveren zal, is opgesteld te Geneve, waar hij, in 1826, over hetzelfde onderwerp openbare lessen gaf, welker hoofdinhoud door hem en zijnen vriend bétant, onder den titel van Cours de Littérature Grecque moderne, donné à Ge- | |
[pagina 592]
| |
nève, par jacovaky rizo neroulos, publié par jean humbert, is zamengetrokken. Ten einde nu bij het beloofde overzigt met orde te werk te gaan, zal ik, naar het voorbeeld van rizo, eerst, in korte trekken, het verval der oudere Grieksche Letterkunde trachten te malen; daarna het ontstaan en de ontwikkeling der nieuwere schetsen, tot aan den tijd, dat de Grieken het juk der Turken begonnen af te schudden; om eindelijk een' blik op de verschillende soorten der voortbrengselen van die Letterkunde te werpen. I. Rizo vindt het aanvankelijk verval der Grieksche Letteren reeds kort na den Peloponnesischen Oorlog; maar de alleenheersching van alexander den grooten, de onderlinge krijg zijner opvolgers, en vooral de dwingelandij van Rome, bragten achtervolgens aan de Grieksche Letterkunde doodelijke slagen toe. - De school van Alexandrië vormde, met uitzondering van theocritus, menander en apollonius van Rhodus, naar het oordeel van rizo, niet dan dichters welke zich aan letterdieverij schuldig maakten, niet dan smakelooze taalkundigen, dorre uitleggers en redenaars, rijk in onverstaanbare, afgetrokkene denkbeelden. Bedelende Sophisten, geleerde kwakzalvers, en wijsgeeren zonder wezenlijke kundigheden, overstroomden Rome, Alexandrië, Syrië en Griekenland. Nu en dan verschenen er eenige vernuften, die boven hunne eeuw verheven waren; maar mannen, als polybius, dionysius van Halicarnassus, arrianus, diodorus van Sicilië, lucianus, strabo, plutarchus en pausanias, geleken slechts den tuinlieden, welke, door middel van eenen waterbak, eenen kleinen grond begieten, maar niet, als de regen, onmetelijke vlakten bevochtigen en vruchtbaar maken. Eindelijk werd de zetel des Romeinschen Rijks naar Byzantium verplaatst. Verpligt tot het vergeten van zijnen oorsprong, verwisselde het zijnen naam met dien | |
[pagina 593]
| |
van Konstantinopel. In dat nieuwe Rome, gelijk men het ook veelal noemde, waren de titels van alle waardigheden en de regtsgeleerde benamingen Latijnsche woorden, en het Grieksch geraakte al verder in verval. Maar de Oostersche Kerk, steeds vrij, steeds verheven boven staatkundige wisselvalligheden, bewaarde de oorspronkelijke taal der heilige Evangeliën. Zij bragt basilius, gregorius, cyrillus en chrysostomus voort. Deze spraken de taal der oude Grieksche Schrijvers, en die taal hernam op den kansel hare zuiverheid en kracht. Doch de kerktwisten vermenigvuldigden. Men wederlegde elkander openlijk in de bedehuizen, en het volk, dat niets verstond van die onophoudelijke scherpzinnigheden, kon weinig nut meer uit die leerredenen trekken. Dit was eene nieuwe oorzaak van verval der Letterkunde. Daar kwam nog bij de toevloed van vreemdelingen te Konstantinopel. In die groote stad sprak men alle soorten van vreemde tongvallen, die aan het Grieksch de zuiverheid al meerder en meerder ontnamen. - Keizer justinianus zocht weldra de grenzen des Rijks, door het opwerpen van talrijke sterkten, te verzekeren; doch dit veroorzaakte zoo vele uitgaven, dat hij dezelve door nieuwe middelen zocht goed te maken. Hij eigende zich, zegt rizo, de geldmiddelen van alle scholen des Rijks toe. Dit was een doodelijke slag voor wetenschappen en kunsten. De meeste scholen werden gesloten. Maar nog vreeselijker rampspoed trof de Grieksche Letterkunde van de hand der Kruisvaarders. Met hen drongen zich alle Westersche tongvallen met geweld in Griekenland, en eene menigte vreemde woorden verkreeg het burgerregt. Klein is het getal der Schrijvers van wezenlijke verdiensten, gedurende dat ongelukkige tijdperk. De geleerde Vorstin anna comnena maakt als 't ware eene uitzondering. Aan de Byzantijnsche Kronijkschrijvers evenwel, hoe gebrekkig zij overigens de pen wisten te voeren, heeft men het behoud van de schriften der Ouden te danken. - Eindelijk viel, ten | |
[pagina 594]
| |
jare 1453, Konstantinopel den Turken in handen. Verscheidene Grieksche geleerden, door het gunstig onthaal der Christenvorsten uitgelokt, verlieten hun overheerd vaderland, en vestigden zich in Europa, om aldaar het Grieksch te onderwijzen. Emmanuel en joannes chrysolaras, theodorus gaza, gregorius trapezuntius, argyropoulo en bessarion bevonden zich onder hen, en wakkerden, in het Westen, den pas ontluikenden smaak voor de oude Letterkunde aan. De eerste leerstoel der Grieksche Letteren was reeds tegen het midden der veertiende eeuw, en dus nog vóór den val van Konstantinopel, te Florence gevestigd, en in het eerst aan geborene Grieken toebetrouwd; bijgevolg was het alleen hunne eigene uitspraak, welke zij onderwezen. Deze werd tot aan het begin der zestiende eeuw gevolgd, toen (volgens hetgeen deszelfs leerling vossius verhaalt) de geleerde erasmus, door valsche opgaven omtrent de ware Grieksche uitspraak misleid, in allerijl eene zamenspraak over dat onderwerp uitgaf. Hij ontwikkelde daarin dat stelsel van uitspraak, waarvan men zich nog algemeen in Europa bedient, en slaagde in hetzelve te doen aannemen. Rizo zegtGa naar voetnoot(*): ‘Letterkundigen, vrij van schoolsche vooroordeelen, hebben de oudheid van onze (d.i. van der Grieken) uitspraak erkend. Inderdaad is ons dezelve van vader tot zoon overgebragt, door eene onafgebrokene opvolging van onderwijzers en schoolmeesters, en door het Liturgisch gebruik der Heilige Boeken in onze kerken, welke nooit gesloten zijn geweest, zelfs niet in het drukkende tijdstip van de dwingelandij der Muzelmannen. Desniettegenstaande behoudt men in Europa het stelsel van erasmus, uit vooringenomenheid, gewoonte, en dewijl hij de beginselen van eene moeijelijke studie een weinig vereenvoudigde.... Dat de ligte overgangen in den toon der stem, door de lang- | |
[pagina 595]
| |
durigheid der eeuwen, verdwenen zijn; dat het uitspreken der ademteekens, het verdubbeld geluid der zamengestelde letters, het toonkunstig gebruik van korte en lange lettergrepen allengskens zijn verloren geraakt, als zijnde wijzigingen, welke alleen door een zeer fijn gehoor kunnen onderscheiden worden; in dit alles is niets vreemds, omdat het stoffelijke der taal aanmerkelijk veranderd is: maar dat klanken, oorspronkelijk geheel verschillende, in één en hetzelfde geluid zouden zijn zamengesmolten, dat schijnt mij toe moeijelijk te zijn om te verklaren, en onmogelijk om te bewijzen. - Het stoffelijke nu der veranderingen in de taalGa naar voetnoot(*) bepaalt zich tot de aanneming van eenige woorden, voornamelijk uit de Turksche en Italiaansche talen; tot zekere vormen van naam- en werkwoorden, door een langdurig gebruik zoo gewijzigd; om kort te gaan, tot eenige beteekenissen, welke de oude woorden ontvangen hebben. De taal heeft de hoedanigheid en den gloed der nieuwere talen aangenomen, zonder evenwel iets te verliezen van hare aloude buigzaamheid, rijkdom en verscheidenheid.’ Indien ik rizo wél begrijp, dan zou het, naar zijne meening, met het oudere en nieuwere Grieksch als met het oudere en nieuwere Nederlandsch gelegen zijn. Ook onze taal was vloeijend, zuiver en regelmatig, in den tijd van maerlant en melis stoke. Zij verbasterde onder de heerschappij der Vorsten uit het Bourgondische, Beijersche en Oostenrijksche Huis. Tot heden toe heeft zij niet alle bij haar ingeslopene vreemde woorden en spreekwijzen kunnen verbannen. Zelfs de uitspraak heeft eenige verandering ondergaan. Maar al die wijzigingen zijn niet van dat belang, dat men onze tegenwoordige taal als eene andere, eene volstrekt nieuwe taal zou mogen beschouwen. Het onderscheid is niet als tusschen het Latijn en het Italiaansch. Het verschil is alleen gelegen in die trapswijze en ongevoelige | |
[pagina 596]
| |
verandering, waaraan elke levende taal onderhevig is. - Dit is de Geschiedenis van het Nederlandsch. Zij is het, volgens rizo en alle Grieken, ook van het Grieksch. Wij hebben tot dusverre het verval van die Taal en hare Letterkunde nagespoord. Dat wij thans overgaan tot de beschouwing van beider herrijzenis, in eenigzins gewijzigden vorm. II. Wat het ontstaan en de ontwikkeling der nieuwere Grieksche Letterkunde betreft, rizo verdeelt zijne beschouwing daarvan in drie tijdperken: het eerste, van 1700 tot 1750; het tweede, van 1750 tot 1800; het derde, van 1800 tot op onzen tijd. Het eerste tijdperk bevat den dageraad der Nieuw-Grieksche Letterkunde. - De Turksche regering had den Grieken, kort vóór dat tijdperk, belangrijke voorregten toegestaan, daar zij niet alleen de Tolken, maar ook de Vorsten van Moldavië en Walachije uit hen verkoos. Onder de bescherming dier Vorsten begonnen de Letteren te herleven, de scholen zich te verheffen, en de kundigheden verspreid te worden. - In dat eerste tijdperk legde men zich voornamelijk op de beoefening van het oude Grieksch toe. Intusschen zou in dat eerste tijdperk dat alles niet zijn beproefd, indien in het voorgevallene tusschen 1453 en 1700 de kiem eener betere geestontwikkeling niet reeds gelegen had. Na de verovering van Konstantinopel, was gennadius, door mahomet II, tot Patriarch of hoofd der Grieksche Geestelijkheid verkozen. Aan gennadius en zijne opvolgers werden door de Sultans onderscheidene voorregten en uitgebreide magt geschonken. De Patriarchen bedienden zich daarvan, op het voetspoor van gezegden gennadius, onder anderen tot het stichten van Grieksche hoofdscholen; en alzoo waren, tusschen de verovering van Konstantinopel in 1453 en het einde der zeventiende eeuw, behalve de oude school bij de Patriarchale hoofdkerk, andere scholen gesticht op den berg Athos, te Janina, te Smyrna, te Pathmos, te Corfu en te Larissa. Men | |
[pagina 597]
| |
onderwees er het oude Grieksch, de Redekunst van aphthonius, de Godgeleerdheid van johannes damascenus, de Beginselen van euclides, benevens de Rede- en Natuurkunde van blemmides. Van tijd tot tijd verschenen er uitmuntende mannen, als een cyrillus lucaris en callinichus, Patriarchen van Konstantinopel; corydaléus van Athene; chrysanthes notara; zygomalas; dositheus, Patriarch van Jeruzalem; gerasimus van Candia; caryophyllus, sebastos, basilius van Smyrna; philarethes van Athene; de Aartsbisschop metrophanes, en demetrius cantemir. Men zal welligt vragen: werden de Grieken dan niet belemmerd in het stichten van hoogere en lagere scholen? Het antwoord is: de lagere scholen werden gehouden in de voorportalen der kerken; de hoogere scholen droegen den dubbelzinnigen naam van verbeteringshuizen. De Sultan had dus geene kennis van die menigte inrigtingen van hooger en lager onderwijs, en de Landvoogden werden omgekocht. Evenwel, eerst nadat panajotaky, die in Italië zijne opleiding ontvangen had, en bedreven was in de geneeskunde en in de oud-Grieksche, Latijnsche, Italiaansche en Oostersche talen, als Tolk bij de verhevene Porte was opgevolgd geworden door zijnen vriend alexander maurocordato, geboortig van Scio, toen begon de kiem der nieuwe beschaving zich gelukkig te ontwikkelen. Genoemde maurocordato had zijne studiën, in de genees- en wiskundige wetenschappen, te Pavia en Padua volbragt. Naar Griekenland teruggekeerd, aanvaardde hij den post van Hoogleeraar in de Fraaije Letteren te Konstantinopel, waar hij te gelijkertijd zijne kunst van Geneesheer beoefende, en den Sultan tot Tolk diende. Hij schreef, onder anderen, in de Grieksche en Turksche talen, eene verhandeling over de toen nog nieuwe ontdekking van den omloop des bloeds, en voorts | |
[pagina 598]
| |
een aantal geschied- en taalkundige werken. - Onder de leerlingen van maurocordato telt men beroemde Kanselredenaars, Bisschoppen, Aartsbisschoppen, Leeraren en Letterkundigen. Hij wist de vergunning te verkrijgen, om, in onderscheidene steden van Europeesch Turkije en Klein-Azië, scholen te stichten, kocht de werken der klassieke Schrijvers, en begiftigde daarmede de scholen. Vele Grieken begonnen nu door Europa te reizen, om wetenschappelijke kundigheden op te doen, en, onder geleide van den beroemden boerhaave, de geneeskunde te beoefenen. Het was in dezen tijd, dat men het hedendaagsche Grieksch, hetwelk men als een' nieuw ontstanen tongval der algemeene Grieksche taal kan aanmerken, begon te beschaven en te zuiveren, zoowel door leerredenen daarin voorgedragen, als door de moeite, welke men zich gaf, om dien tongval, die tegenwoordig de volksspraak is, in de raadsvergaderingen der Synode en in de gezellige zamenkomsten, bevallig te spreken. In het tweede tijdperk, zijnen aanvang nemende omstreeks het jaar 1750, met het Patriarchaat van samuel, werd de wetenschappelijke kennis, uit Europa, naar Griekenland overgebragt. - Genoemde samuël, een hooggeleerd en in de kennis van het oude Grieksch doorkneed man, schreef zijne werken schier altijd in de Nieuw-Grieksche taal. Op zijnen raad legden geleerde Grieken zich toe op het leveren van vertolkingen der vermaardste werken, die in de hedendaagsche talen van Europa het licht hadden gezien. In zijnen tijd bloeiden eugenio bulgaris en nicephorus theotoky, vermaarde mannen, beiden van Corfu. Maar weldra trad er iemand op, die den uitgebreidsten invloed op zijne tijdgenooten niet alleen, maar zelfs, nog vele jaren na zijnen dood, op de nakomelingschap heeft uitgeoefend. Ik bedoel den beroemden riga, dichter van krijgszangen en vaderlandsche liederen. Nog weêrgalmen zijne verzen in alle oorden van Griekenland; nog zweven zijne toonen op aller lippen. - Langen tijd, | |
[pagina 599]
| |
echter, vóór dat riga bloeide, had Griekenland, na den val van Konstantinopel in 1453, reeds zijne dichters gehad. Want, daar die vertraging en versnelling der uitspraak, waardoor lange van korte lettergrepen, onafhankelijk van de plaatsing des klemtoons, of van het accent, onderscheiden worden, verloren was geraakt, of althans het gehoor der Grieken, even gelijk het onze, niet meer die fijnheid bezat, om de afmeting der verzen van die minder duidelijk uitkomende verscheidenheid te laten afhangen; zoo was door johan tzetzes en konstantijn manasse voor het oudere, en door ptochoprodromus voor het nieuwere Grieksch, eene andere wijze van versafmeting ingevoerd, waarbij men alleenlijk hechtte op de rhythmische uitspraak van het vers, en dus, gelijk in al de tegenwoordige talen van Europa, de maat der lettergrepen niet door den langeren of korteren duur der vokalen, noch door de opeenstuiting der medeklinkers, onafhankelijk van den klemtoon, maar alleenlijk door de meerdere of mindere stemverheffing voor de zoogenaamd lange, en door het gemis van bijkomenden toongalm voor de zoogenaamd korte lettergrepen, bepaalde. Die rhythmische verzen echter waren rijmeloos, even als de metrische der Ouden, en even als bij ons b.v. een aantal liederen van bellamy en andere dichters. Reeds kort na den val van Konstantinopel, in 1453, weêrgalmden dan die rijmelooze zangen in de holen van den Olympus, op de rotsen van den Pindus, in de dalen van Doris, Etolië en Acarnanië. Het waren de vrijgeblevene bergbewoners, de zoogenaamde Klephten, wier tong die stoute en kunstelooze volkszangen aanhief, welke nog heden in het geheugen der Grieken bewaard worden. - In navolging der Westerlingen, en denkelijk door den invloed der Italianen, begon men zich echter ook van het rijm te bedienen, hetwelk met de antieke versmaten, daar accent en quantiteit telkens met elkander in strijd kwamen, onvereenigbaar was, maar zich zeer wel schikte bij de in zwang geraakte rhythmische maatkun- | |
[pagina 600]
| |
de.Ga naar voetnoot(*) De eerste berijmde gedichten waren echter prozaïsch, geesteloos en mat; maar in de eerste helft der achttiende eeuw ontstonden er berijmde gedichten, waarin vuur en vinding was. Gunstig onderscheiden zich de Βοςπορομαχία, of Strijd tusschen de kusten van den Bosporus, door jannacaky tyanitus van Konstantinopel, en de Spiegel der Vrouwen, door konstantijn daponti van Scopelo. Doch de lierzanger riga, hierboven vermeld, werd weldra de geliefkoosde dichter zijner natie. Na zijnen dood begon men de klassieke Schrijvers, niet alleen om het fraaije, zuivere en krachtige van den stijl, te beoefenen, maar men zocht er ook lessen van staatkunde en vaderlandsliefde uit op te delven. In dien geest onderwezen lambros photiades van Janina, Leeraar der Fraaije Letteren aan de middelbare school van Bucharest; neophytus doukas, zijn opvolger, uitgever van onderscheidene werken; comita, schrijver der Hellenische Encyclopedie; michaël chrestary van Janina, vertaler in het Nieuw-Grieksch van de Staathuishoudkunde van say. Voorts daniël philippides, geboortig van Mele, een vlek aan den voet van den berg Pelion, vertaler der Redekunde van condillac, der Geschiedenis van justinus, der Natuurkunde van brisson, der Scheikunde van fourcroy en der Sterrekunde van lalande, en wijders schrijver eener Geschiedenis van de Walachijsche, Moldavische en Bessarabische Volken, die aan Keizer alexander is opgedragen. Verder onderwezen in dien smaak gregorius constandas, vertolker der Beginselen van Rede-, Bovennatuur- en Zedekunde van den Abt soave, als ook der Algemeene Geschiedenis | |
[pagina 601]
| |
van den Abt millot; benjamin van Mitylene, een groot natuurkundige, en stichter der Hoogeschool van Cydonia; psalidas van Janina, Leeraar in de Wijsbegeerte aan de openbare school aldaar, die een discipel was van den beroemden kant, en de schrijver is van een werk, naar deszelfs stelsel bearbeid, en getiteld: Het volmaakt geluk, of Grondbeginselen van Godsdienst en Zedekunde. Niet minderen lof behaalden vardalachos van Scio; proïus, Leeraar der Wijsbegeerte te Couroutzesme, naderhand Aartsbisschop van Philadelphia, in Klein-Azië; plato, zijn opvolger in den leerstoel der Wijsbegeerte te Couroutzesme; stephanus dounkas en anderen, met welke het tweede tijdperk ten einde snelde, om plaats te maken voor het derde, dat van volledige ontwikkeling en bloei. Snelle aanwas, in de beoefening der wetenschappen en wijsbegeerte, had het tweede tijdperk gekenmerkt: de Grieksche taal, oneigenlijk de gemeene genaamd, was met een groot aantal overzettingen en oorspronkelijke werken verrijkt. Dan, eerst in het derde tijdperk, en dus sedert het begin der tegenwoordige eeuw, ontving dezelve vastgestelde regels en een stelsel van regelmatige volmaking. Neophytus doukas ging slechts uit van het beginsel, om de nieuwe taal te verrijken, door in dezelve woorden en vormen weder in te voeren, welke, door de langdurige verbastering der oude Grieksche taal, trapswijze veranderd waren, of geheel verloren gegaan. Zoo doende ontstond er een mengsel van geheel oude woorden en verbasterde of platte uitdrukkingen. Ook meletius, theotoky en eugenio waren dien weg, in hunne schriften, ingeslagen. Daarentegen wilde de regtsgeleerde catardzy de hulpmiddelen van het onderwijs gemakkelijk maken, door ze naar de bevatting der menigte in te rigten. Hij wilde de nieuwe Grieksche taal geschreven hebben gelijk men haar spreekt, zonder eenige verandering te maken, | |
[pagina 602]
| |
noch in de beteekenis der woorden, noch in derzelver verscheidenheden, noch in derzelver vormen. Daniël philippides had, naar dit stelsel, de Redekunde van condillac en de Sterrekunde van lalande vertaald; en, hetgeen van den meesten invloed was, de bevallige lierdichter athanasius christopoulo, die anacreon van onzen tijd, omhelsde insgelijks de denkbeelden van catardzy, en voorzag ze van hechtere grondslagen. Hij vervaardigde eene Eolisch-Dorische Spraakleer, waarin hij, door eene vernuftige keuze der voorbeelden, zocht te bewijzen, dat de schijnbare veranderingen der Nieuw-Grieksche taal slechts afgeleide vormen zijn van de oude Dorische en Eolische tongvallen. De navolgers echter van christopoulo vervielen welras in een' platten en gemeenen stijl, en alzoo was men tot twee uitersten afgedwaald: het overdreven antieke van doukas, en het tot de gemeene volksspraak te veel afdalende stelsel van christopoulo. Maar de geleerde en scherpzinnige coray vond eenen middelweg: hij gaf den raad, om te gelijk zuiver en duidelijk te schrijven. Langzamerhand wilde hij de volkstaal louteren, zonder daarom eenige vormen in te voeren, die te veel verouderd waren; de ingevoerde vreemde woorden zocht hij, zooveel mogelijk, door Grieksche te doen vervangen, met behoedzaamheid gebruik makende van den rijkdom der oude Grieksche taal. Eindelijk trachtte hij de Fransche, Italiaansche en Duitsche spreekwijzen te vermijden, die, door de talrijke vertalingen, in de nieuwere taal waren ingeslopen. - Ook zijn stelsel werd weder door sommigen te ver gedreven; en het was daarom, dat onze rizo, ten jare 1812, een blijspel tegen die gewaande Coraïsten schreef, onder den titel van: De nieuwe Bastaardtaal der Geleerden. ‘Mijn arbeid,’ zegt hij,Ga naar voetnoot(*) ‘was niet zonder nut: het wapen van het belagchelijke stuitte den voortgang der algemeene kwaal.’ - De tijd heeft, | |
[pagina 603]
| |
onder geringe wijziging, het stelsel van coray gevestigd; en van toen af vertoonde de taal eene ware Grieksche schoonheid, ja! werd zij zelfs fraai en zuiver in de dagelijksche zamenleving. De scholen bloeiden in geheel Griekenland. Die van den eersten rang waren toen (dat is in de jaren, welke den opstand van 1821 onmiddellijk voorafgingen) die van Cydonia, Smyrna, Scio, Couroutzesme, Bucharest, Jassy, Corfu, Janina en Athene. Doch de middelbare school van Scio overtrof al de andere, en kon met de Hoogescholen van Europa wedijveren. Zij bezat veertien Hoogleeraren, onder welke vardalachos, vamvas, celepy, nikolaas piccolo en julius david, zoon des schilders van dien naam, de beroemdste waren. Rijk was de boekverzameling en welingerigt de letterdrukkerij dier school van Scio, waartoe de edelmoedige varvaky, wiens naam alle inteekeningslijsten versierde, niet weinig had toegebragt. - Ook buiten Griekenland, te Venetië, Triëst, Livorno, Weenen, Odessa en elders, verrezen er, door medewerking van rijke Grieksche handelhuizen en kooplieden, meer of min merkwaardige inrigtingen van onderwijs. Weenen had zelfs twee Grieksche kerken, en Odessa eenen schouwburg, waar men nieuw-Grieksche treurspelen vertoonde. Een der tooneelspelers, dracouly van Ithaca, die daarna een der helden van het heilige Bataljon van ypsilanty was, verdiende door zijne talenten de meeste onderscheiding. Zietdaar, M.H., tot welk eene hoogte van beschaving Griekenland zich, vóór den ontijdigen opstand van 1821, verheven had. De verwoestingen des oorlogs hebben een aantal inrigtingen doen te gronde gaan. Sedert den slag van Navarino is er intusschen voor de Grieken verademing gekomen. Hetgeen capodistrias begonnen heeft, worde gelukkig door Koning otto voltooid; en dan zal, in het vrije Griekenland, de Letterkunde weldra weder welig bloeijen; wetenschappen en kunsten zullen met nieuwen luister herleven.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|