Gedachten uit en voor dezen tijd, door Mordax Quck.
Ei, schoone vrouwen! waarom wilt gij door uiterlijken zinnelijken tooi veroveren, door bonte, schitterende kleuren, zoolang gij het blaauw en bruin en zwart uwer oogen nog hebt, waarin uwe ziel behoort te spreken? Gij kunt de mannen zoo gemakkelijk regeren, door uw gemoed, door uwe woorden; maar gelooft gij daarom, dat zij zullen overwonnen worden door eenige bonte, aan en op elkander genaaide lappen, welke uwe dienstmaagd, even zoo goed als gij, bij sinkel of bahlmann kan koopen? O gij schoone dwazen! gij wilt uwe heeren en meesters verschalken; maar weet gij dan niet, dat zij, die u beminnen en huwen, nog iets anders verlangen, dan eenige japonnen, hoeden en mantels? Gij schijnt te gelooven, dat wij mannen u onder en in den arm zullen nemen wegens uwe garderôbe; - als gij niets beters hebt, gaat dan naar den schouwburg of op de pantoffelparade: ook voor zulke waar is er steeds nog wel deze of gene kooper, uwer waardig; want aan modegekken ontbreekt het, helaas! onder onze jongelingschap nog geenszins.
Gij neemt, lieve dames! het boven gezegde zeer kwalijk, niet waar? Dat verheugt mij; want daaruit zal ik afleiden, dat gij nog iets beters hebt dan uwe kleeding, b.v. uw' echtgenoot, uwe kinderen, uw' kelder en zolder. Gij kunt immers, des verkiezende, op deze twee laatste plaatsen verschijnen in een bevallig negligé; dan behoudt gij ook daar uwe waarde. - Overreedt uwen zachtmoedigen heer gemaal, dat hij een boek, een rok of een jas minder koope, ten einde gij een kleedingstuk meer hebt; en als uw gemaal dan werkelijk toegeeft - dan zette hij uwe muts op, en gij weest het hoofd! - Uwe kinderen, lieve schoonen! gij kunt ze waarlijk niet langer in huis hebben, als gij ze niet in een nieuwmodisch Engelsch of Fransch liverei- of arlekijnenpak steekt - anders mogen het uwe kinderen niet zijn. Of de kleine menschen ijdel, kleedingziek en bespottelijk worden, dat zegt niets, als slechts mijnheer A. en mevrouw B., die u toevallig ontmoeten, zeggen: ‘O, wat zijn dat charmante kinderen! hoe lief gekleed!’ Wanneer uwe kinderen zedelijk lief waren, en niet tevens in een bont papegaaijenkleed, hoe zoudt gij weenen, arme moeders! - maar ik, ik ween over u.