Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEijerland.Na de geweldige en langdurige oorlogen, gevolgen der Fransche omwenteling in het laatst der vorige eeuw, heeft Europa nu meer dan twintig jaren lang eenen algemeenen vrede mogen genieten, slechts hier en daar, in de afgelegener oorden van dat werelddeel, door afzonderlijke krijgvoeringen gestoord. Door dezen staat van rust, en door het bijna te boven komen van algemeene krankheden, die vroeger zulk eenen moorddadigen invloed op de bevolking oefenden, (thans, helaas, schoon in mindere mate, door de noodlottige Cholera vervangen) is de volkrijkheid, blijkens de statistieke opgaven uit alle landen, toegenomen op eene wijze, welke men inderdaad schrikwekkend zou moeten noemen, zoo niet de verhuizing naar andere wereldstreken voor dien overvloed eenen weldadigen uitweg opende. Gelukkig echter het land, dat, door inwendige verbetering zijner gronden, aan dien volksovervloed, op den vaderlandschen bodem zelven, nieuwe woonplaatsen kan aanbieden en nieuwe bronnen van bestaan kan openen; dat niet genoodzaakt is, als 't ware, door eigene bloedaftapping den aanwas zijner krachten te keer te gaan! Dit denkbeeld was een der gene, die het heilrijke plan der Koloniën van Weldadigheid deden vormen, en de oplettendheid vestigden op het ontginnen en vruchtbaar maken van andere woeste streken, welke Noord-Nederland, zelfs in de nabijheid van des- | |
[pagina 496]
| |
zelfs sterkst bevolkte steden, bevat. Eene onderneming van dezen aard was ook de bedijking van het Eijerland in 1835. Ongetwijfeld zal het onzen lezeren niet ongevallig zijn, wanneer wij, door eene kundige hand daartoe in staat gesteld, hier eenige nadere bijzonderheden omtrent deze merkwaardige bedijking en ontginning laten volgen.
Eijerland maakt met Texel, waaraan het gehecht is, het grootste der keten eilanden uit, welke zich van den noordelijken hoek van Holland tot naar den mond der Elve uitstrekken, en de overblijfsels vormen van den doorgaanden duinzoom, die in vroegere tijden ook aan onze noordkust de binnenlanden gedekt heeft. Het werd Eijerland geheeten, naar de veelvuldige eijeren, vooral van zeemeeuwen, welke hier jaarlijks in de maand Mei gevonden werden, en welker inzameling, aan de daartoe geregtigden, tot den 24sten Junij vrijstond. Vroeger bestond het Eijerland uit de van ouds bekende Duinkom, gevormd door diluvische of oorspronkelijke gronden, (waarop het geheel op zichzelf staande Eijerlandshuis gevonden wordt) en het tusschen dit Eijerland en Texel gelegene Buitenveld, een' alluvium of aangespoelden grond. Dit buitenveld was zaamgesteld uit begroesde kweldergronden en onbegroesde zandvlakten, uit welke laatsten zich oostwaarts eene menigte natuurlijke kreken (hier ook zwennen en slufters genaamd) ontlasteden, waarvan de Roggesloot, de noordelijkste, en de Hoogezandskil, de zuidelijkste, de voornaamste waren. Tot vóór ruim twee eeuwen spoelde het water uit de Noordzee, bij spring- en stormvloeden, over deze door de zee verhoogde tusschenvlakte, naar den boezem van de Zuiderzee; doch in de jaren 1629 en 1630 werd Oud-Eijerland, door het leggen van eenen zanddijk over gemelde vlakte, met Texel vereenigd; welke nog als Zanddijk bekende zanddam zich thans als eene keten duinen | |
[pagina 497]
| |
voordoet, die, 10 à 20, enkele 25 ellen hoog, in eene regte lijn voortloopen, van Maikeduin (ten noorden der Koogerduinen) tot voorbij Zanddijkshuis aan Oosterduin, eene lengte van ongeveer 4700 ellen. Hoe hoog men oorspronkelijk den zanddijk gemaakt mag hebben, is ons niet bekend; doch zijne tegenwoordige hoogte heeft hij door natuurlijke opstuiving en kunstmatige helmbeplanting bekomen, hetwelk nog jaarlijks, van wege de provincie, met zorg wordt onderhouden. Eijerland (onder welke benaming men thans zoo wel het voormalige Buitenveld als Oud-Eijerland verstaat) grenst ten noorden aan het Eijerlandsche gat (waardoor hetzelve van het eiland Vlieland gescheiden wordt), ten oosten aan de laagwaterlijn (tot langs de palen van den noorderdijk van Texel), ten zuiden aan de limietpalen (langs den Ruigendijk, die vroeger de polders Oosterend, Waal en Burg, alsmede het Koogerveld, voor overstrooming beveiligde), en ten westen aan de Noordzee. Dit geheele Eijerland, met duinen, stranden en aanwas, heeft eene oppervlakte van 8000 bunders, zijnde het ⅖ gedeelte van het eiland, welks noorder uiteinde het vormt. Van deze uitgestrektheid behoorden de westelijke en noordelijke duinen en stranden, ter grootte van 2200 bunders, aan de provincie Noordholland; de overige, zijnde dominiale gronden, welke door genommerde palen begrensd waren, hadden, volgens den kadastralen legger, eene oppervlakte van 5800 bunders, waarvan 2565 bunders kwelderlanden waren, die als weide gebruikt werden. Vroeger werden deze kweldergronden met derzelver oostelijke slikken en aanwassen door het Domeinbestuur verpacht. De laatste verpachting, in drie percelen, door de permanente Commissie van het Amortisatie-syndikaat gedaan, had plaats op den 24sten Januarij 1833. De percelen waren: a. Eijerlandshuis, met binnengronden, duinen en een gedeelte van het Buitenveld, groot bij raming 180 bunders; b. Zanddijkshuis, grenzende aan perceel a, van af den zwarten paal in de oosterduinen langs de | |
[pagina 498]
| |
groote zwen naar Woltherduin, en ten zuiden aan perceel c, bij paal b onder den zanddijk, bij raming groot 2022 bunders; c. Kwelderbeek, hetwelk ten noorden grensde aan paal b en de scheidzwen (liggende ten noorden de oosterbollen of directiekeet), ten zuiden aan de palen bij den Ruigendijk en paal 12 bij kwelder Maikeduin. (Dirkje Maikeduin en de vallei, Nederlanden genaamd, als ongans beschouwd, werden afzonderlijk gebruikt, vermits het bij Art. 32 der voorwaarden van verpachting bepaald was, dat de Koogerduinen, slufterbollen enz. alleen met getuurde schapen en geen ander vee geweid mogten worden.) Dit derde perceel Kwelderbeek was 1363 bunders groot. De gezamenlijke 3565 bunders land werden voor den tijd van zes achtereenvolgende jaren verpacht, en wel het perceel Eijerlandshuis voor f 980; de pachter hield er, gedurende het laatste jaar zijner pacht, 220 schapen, 35 runderen en 7 paarden, welke laatsten tot het binnenrijden van het hooi en ten dienste der strandvonderij gebruikt werden. Het perceel Zanddijkshuis, met Zanddijksboe aan de noordzijde van de Roggesloot, en een herdershutje bij de Doodemansbollen ten zuiden van de Roggesloot, bragt f 1340 aan pacht op; er werden 800 schapen, een paar paarden en melkkoeijen, jong vee enz. gehouden. De pachtprijs van Kwelderbeek, met een herdershuisje op de oosterbollen aan de slufter van dien naam, was f 2140; de hoeveelheid van het hier gehoudene vee was 1250 schapen, 5 à 6 paarden en 20 stuks runderen. Het toenmalige personeel dezer drie pachthoeven, met twee herdershuishoudingen, bestond uit 20 à 25 personen. De vijf huishoudingen vonden hun middel van bestaan in de schapenfokkerij, het rapen van eijeren, het vangen van konijnen (hoezeer de eigenlijke uitsluitende duinmaaijerij, overeenkomstig Koninklijk besluit van 1 Aug. 1825, afgeschaft was) en de strandvonderij. Meermalen ondertusschen was het denkbeeld geopperd geworden, om het Buitenveld te bedijken, zoo als bij | |
[pagina 499]
| |
voorbeeld in 1753 door den Heer leendert den berger, toenmaals woonachtig op Brakenstein tusschen het Oude Schild en den Burg op Texel. Eindelijk kwam dit ontwerp in 1835 op eene veel grootere schaal tot stand, ten gevolge van een, door eene vereeniging van vier personen, aan Z.M. daartoe gerigt verzoek. Op den 21sten Februarij van dat jaar, namelijk, werd het geheele Eijerland, tegen eene koopsom van f 90,000, in twaalf jaars-termijnen te betalen, met 2½ percent interest voor het onbetaalde, te rekenen van 1o. Januarij 1835, in vollen eigendom overgedragen aan de Heeren paulus langeveld, kz., te Giessendam, willem langeveld, kz., te Hardinxveld, marcelus leendert plooster te Ameide, alle drie aannemers van publieke werken, en den Heer nicolaas josephus de cock, handelaar te Rotterdam. De overdragt geschiedde als tiendvrije eigendom, op den voet als Eijerland en het Buitenveld door het Rijk bezeten waren, en onder de gewone voorwaarden van eigendomsovergang. De koopers waren gehouden, de gekochte en daartoe geschikte gronden binnen acht jaren te bedijken, na vooraf de plans dier bedijking ter goedkeuring aan het Departement van Binnenlandsche Zaken te hebben ingezonden, en onder verpligting om zich te onderwerpen aan alle verordeningen, welke ten opzigte van het bedijken toen reeds bestonden of nog gemaakt mogten worden. Zij moesten de duinen op de dominiale gronden door helmplanting onderhouden. De Staat of het Domein behield aan zich het regt van overpad voor wagens, paarden of voetgangers, naar de door aanslib te verkrijgene gronden buiten de limiet van het verkochte, zonder eenig bezwaar of onderhoud voor den Staat; alsmede eene vrije vaart op de daar te stellene kanalen, zonder eenige betaling van onderhoud, of tollen van vaarten, bruggen of sluizen. Inzonderheid waren er bij het koopcontract bepalingen gemaakt omtrent den van oudsher bestaanden postrid naar het Eijerlandshuis en | |
[pagina 500]
| |
de gemeenschap met de postschuit van Vlieland, als ook den bijstand, zoo aan den postiljon als aan de schippers te verleenen. Nadat op dezen voet de overdragt geschied was, rigteden de Heeren koopers, met andere geassocieerden, eene Maatschappij op onder den naam van Societeit van Eigendom van Eijerland; en, onder het onmiddellijk beheer der drie eerstgenoemde Heeren, als deskundigen, voorts ook geadsisteerd door een viertal deelgenooten, werd nu dadelijk het plan van bedijking ontworpen. Dezelve werd in den ongeloofelijk korten tijd van nog geene twintig weken, van half April tot in het begin van September, geheel voor eigene rekening, met ongeveer 1500 personen volbragt, en eene oppervlakte van 3163 bunders bevond zich door eenen (echter niet al te hechten) dijk van 11,1225 ellen lengte tegen overstrooming der zee beveiligd.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 501]
| |
Deze dijk, aan Woltherduin begonnen, strekt zich van daar, in tien regte lijnen, tot den Ruigendijk uit. De lengte dier lijnen is zeer verschillend, zijnde de eerste 1608 en de 9de slechts 285 ellen lang; de hoogte des dijks verschilt van 3.25 tot 3.75 boven volzee. In den dijk heeft men twee steenen duikersluizen gelegd van gelijken inhoud, ofschoon de noordelijkste, alwaar de dijk zwaarder is, meerdere lengte heeft; beide zijn twee ellen hoog en breed. De bodem of dorpel der Roggesluis ligt 2.37 el - volzee, of 2.87 - terrein. Van deze sluis, welke het eerst stroomde, en daartoe eene veel betere ligging heeft dan die der Hoogezandskil, werd de dam in September door den Directeur van Landbouw doorgestoken en het water afgelaten. Aan de binnenzijde van den dijk is, gelijktijdig met het leggen van denzelven, een kanaal gegraven van 20 ellen = terrein breed, 2 el - terrein en 12 el in den bodem. Uit dit kanaal (eenige kreken uitgezonderd) | |
[pagina 502]
| |
werd de grond, tot den dijk benoodigd, verkregen en met kruiwagens aangevoerd. De binnen den dijk gebragte oppervlakte van Eijerland is een vrij effen terrein, gemiddeld 0.50 ellen + volzee, uitgezonderd eenige onbegroesde zandvlakten, waarvan die bij Zanddijkshuis de grootste is. Deze zandvlakten zijn, van den Ruigendijk afkomende, Lammerbultszand (ten westen den Meeuwenbol); de Bolletjes (gebroken land met bollen); Koebultszand; Arm der Hoogezandskil, en Oosterduinzand (bij Zanddijkshuis.) De voornaamste kreken op Eijerland, welke alle zich in het dijkskanaal ontlasten, zijn, van den Ruigendijk afkomende: Ruigendijkszwen; Breg of Kwelderzwen; Kabeljaauwslufter; de wijde Slufter; Hoogezandskil; Kruisbalg; Huisjeskreek of Oosterbollenzwen; Scheizwen; Roggesloot; kleine Zwen; groote Zwen of Woltherduinskil. Ten gevolge van het late spuijen der sluizen in 1835, heeft het binnenwater, dat vrij hoog in het kanaal stond, de zandige, hoezeer vlak glooijende wallen van hetzelve aanmerkelijk uitgespoeld, zoodat de oevers geheel ondermijnd en hier en daar ingekalfd zijn, waardoor het kanaal, behalve veel inwassching van zand, eene onevenredige breedte bekomen heeft en zich met hoeken en inhammen vertoont. Ook uit den barm zijn eene menigte regengeulen uitgespoeld, die vrij diep zijn, en hier en daar, met het uitgestroomde zand der kreken, zandbanken in het kanaal gevormd hebben, door welke, gelijk wij boven vermeldden, de waterlozing niet weinig belemmerd wordt.
(Het vervolg hierna.) |
|