Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAan mr. C.H. Perk, na de lezing zijner pleitrede voor eenen vadermoorder.‘Σὺ τίς εἶ, δς κρίνεις τὸν ἕτερον;’
jacobus.
Daar stondt gij voor uw' God - daar gold het dood of leven -
Één uur nog, en de schuld of de onschuld heeft haar loon;
Wat u doorgloeide, hebt ge ons in het woord gegeven;
Uw taak was, spreker! groot; uw doel, o mensch! was schoon.
Gij hebt vergeefs den strijd, met heldenmoed gestreden;
Gij zwijgt - de regter spreekt - uw taak is afgedaan.
Toen zijt ge in 't kerkerhol, een boô des doods, getreden;
Welsprekend was uw woord - welsprekend dáár uw traan.
Daar stond hij, stil en doodsch - het kind lag in zijne armen -
De moeder schreide en sprak: ‘Is dat nu vader niet?’Ga naar voetnoot(*)
| |
[pagina 485]
| |
Toen hadt gij en met haar en ook met hem erbarmen;
Wat toen uw hart doorsneed - dat, spreker, schets ik niet!
Zijn schuld? God weet het, maar de mensch staat in een duister,
Waar zelfs het schranderst brein geen' straal van licht ontdekt;
Maar menschlijkheid - zij houdt in eeuwigheid haar' luister';
Zij is de stem van God, in 't hart met kracht gewekt.
Gij hebt uw taak volbragt. Één woord nog - 't heet: genade!
Dat zij de kroon van 't werk, in liefde en trouw volbragt;
Klinkt u dat woord eens toe uit 's Vorsten hoogen rade,
Dan, spreker! vindt gij 't loon, waarnaar gij vurig tracht.
lublink weddik.
16 Junij, 1837.
|
|