Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEen bezoek in het gesticht voor krankzinnigen te Utrecht.
Von der Menschheit - du kannst von ihr nie gross genug denken.
Wie du im Busen sie trägst, prägst du in Thaten sie aus.
schiller.
Het behoort tot de zegenrijke verschijnselen dezer eeuw, dat de regeringen van bijna alle Europesche Staten zich bevlijtigen, het lot dier leden der maatschappij, zoo veel mogelijk, te verbeteren, welke men, in het algemeen, krankzinnigen noemt. Frankrijk heeft zijne Salpetrière en Bicètre, Engeland zijn Bedlam; in de voornaamste steden van Italië en door geheel Duitschland zijn groote en uitgebreide gestichten, wier strekking is, de, van de vrije werking hunner verstandelijke vermogens beroofde, natuurgenooten door eene doelmatige physische en psychische behandeling aan de maatschappij terug te geven. In vroegere eeuwen werden deze ongelukkigen als van den Duivel bezeten beschouwd, in | |
[pagina 457]
| |
duistere hokken, aan kettingen gekluisterd, opgesloten, en waren aan de schromelijkste behandeling ter prooije. Eerst in de zestiende eeuw, nadat de, gedurende verscheidene eeuwen, als in eenen winterslaap liggende vrijheid van denken, met eene onweêrstaanbare kracht, zich openbaarde, en in alle wetenschappen de geest van onderzoek doordrong, - eerst van dien tijd af begint de geschiedenis der gestichten voor krankzinnigen, en heeft thans een standpunt bereikt, hetwelk, de te overwinnen moeijelijkheden in de behandeling dezer lieden in aanmerking genomen zijnde, verre gevorderd mag genoemd worden. Ook ons Vaderland verheugt zich één gesticht te bezitten, hetwelk, alhoewel nog in deszelfs kindschheid, reeds de schoonste vruchten gedragen heeft, en, naar den ijver der Directie te oordeelen, tot eene nog hoogere volkomenheid zal gebragt worden. Ik bedoel het gesticht voor krankzinnigen, onder de leiding van Professor schröder van der kolk, te Utrecht. In de maand Mei j.l. te Utrecht mij bevindende, was het een hoofdwensch, dit gesticht te bezoeken, waartoe ik, door de zoo bijzondere vriendelijkheid van genoemden Hoogleeraar, ruimschoots in de gelegenheid gesteld werd, wordende door Z. Hooggel. zelven in het gesticht rondgeleid, en mij de meest naauwkeurige inlichtingen, over het huishoudelijke en het geneeskundige der krankzinnigen, gegeven. Schrijver dezes was meermalen in de gelegenheid, dusdanige inrigtingen, zoowel binnens- als buitenslands, te bezoeken, maar was getroffen van den eersten indruk, welken hier het geheel op hem maakte; groote zindelijkheid, orde, rust en stilte zijn de vier hoofdkenmerken, welke dit gesticht van vele andere onderscheiden. Alhoewel er drok gebouwd werd, en men tevens in sommige gedeelten van het huis met schoonmaken bezig was, zoo was er niettemin op alle kamers eene netheid en order, die onwillekeurig aan een militair gezag herinneren. De lucht is zuiver; nergens ontdekt men de verpestende uitwasemingen, aan krankzinnigenhuizen eigen; geen gehuil uit donkere hokken wordt vernomen, hetwelk den bezoeker zoo diep schokt, en het hart met medelijden voor deze ongelukkigen vervult; overal heerscht de diepste stilte. Ten einde een, zoo veel mogelijk, naauwkeurig overzigt van het geheel te kunnen geven, zal ik in die opvolging het | |
[pagina 458]
| |
gesticht beschrijven, als het mij door Prof. schröder van der kolk is aangewezen.Ga naar voetnoot(*) Het geheel vertoont tot dusverre een centrum met twee zijdelingsche vleugels, waarbij later nog eene andere zijde zal komen, zoodat het gesticht met der tijd een geregeld vierkant zal vormen, hetwelk binnen deszelfs muren de tuinen en wandelplaatsen der krankzinnigen bevat. Het centrum is eigenlijk de basis van het geheele huis, of het oorspronkelijke gesticht, bestaande uit acht of tien cellen, welke vroeger de verblijfplaats der krankzinnigen waren. Eerst sedert vijf jaren mogt het den onvermoeiden ijver van den geachten Hoogleeraar gelukken, aan het huis eene grootere uitbreiding te geven. De pensionnaires worden in drie klassen verdeeld, naarmate dezelve meer- of minder bemiddeld zijn. Men geloove evenwel niet, dat aan de derde of laatste klasse, omdat zij minder betalen, eene minder menschlievende of verzorgende behandeling dan aan de twee opvolgende ten deel valt. Het eenigste onderscheid is, dat die van de tweede en eerste klasse ieder eene kamer op zichzelve bewonen; voedsels gebruiken, welke eenigzins uitgezochter zijn, en uitspanningen genieten, welke met hunne vroegere leefwijze en opvoeding meer overeenstemmen. Het aantal der pensionnaires beloopt tegenwoordig vijf-en-negentig, waarvan iets meer dan twee derden tot de derde klasse behooren. Schrijver dezes vermeent vernomen te hebben, dat het getal vrouwen voor het oogenblik dat der mannen te boven gaat. Beide de kunnen zijn, zoowel bij deze als bij de overige klassen, zoodanig gescheiden, dat nimmer eenige aanraking mogelijk is, en zij zelfs elkander niet kunnen zien. De derde klasse heeft eene groote, ruime, luchtige eetzaal, die ook te gelijker tijd tot kamer van bijeenkomst dient. Bijzonder aangenaam was de indruk, welken het algemeene slaapvertrek der mannen op mij maakte. Omtrent dertig bedden bevinden zich in eene lange zaal op twee rijen gerangschikt. De kribben zijn van hout. Elk bed bestaat uit eene matras, lakens, hoofdpeluw en dekens. Alle bedden waren zindelijk, en worden door de krankzinnigen zelven opge- | |
[pagina 459]
| |
maakt. De blaauwe slaapmutsen lagen op eene lijn geschaard op de hoofdpeluwen. De vloer was zuiver geschrobd, en nergens een spoor van onreinheid te bespeuren. De oppassers slapen niet in, maar voor het vertrek, en eene, in het houten beschot aangebragte, schuif behoeft slechts geopend te worden, om met éénen oogopslag een overzigt over de geheele zaal te hebben. Schrijver dezes is het wenschelijk voorgekomen, dat, bij de vergrooting van het gebouw, een ander lokaal voor het slaapvertrek der derde klasse ingerigt wierde, daar hetzelve, onder de pannen, en slechts met hout beschoten zijnde, 's winters door koude en 's zomers door warmte hinderlijk zijn moet. Dezelfde orde, zindelijkheid en inrigting heerscht ook in de slaapzaal van de vrouwen dezer klasse. Daar ik 's middags tusschen 1 en 3 ure het gesticht bezocht, zoo was ik tevens in de gelegenheid, de derde klasse aan tafel te zien. Men kan zich geen denkbeeld vormen, met welke stilte en orde het eten plaats had. Een ieder had een groot, tinnen bord met goede soep met groenten, een stuk brood, en een stuk vleesch; degene, die het verlangt, kan eene tweede portie verkrijgen. Ook bij de vrouwen dezer klasse was het vrij stil; en alhoewel ik er verscheidene zag, wier schedel en gezigtsvorming meer tot het dier, dan tot den mensch overhelden, zoo kon ik toch niet de geringste ongeregeldheid bemerken, en alles liep in de beste orde af. In het algemeen hebben de krankzinnigen in dit gesticht niet die zoo eigenaardige neerslagtigheid, welke men elders zoo dikwijls vindt, hetgene vooral aan de zoo buitengewoon menschlievende behandeling moet toegeschreven worden, welke deze ongelukkigen hier ondervinden. De mannen en vrouwen der eerste klasse hebben eene soort van uniform; de mannen eene grijze broek en vest van laken en eene donkerkleurige muts; de vrouwen een groen jak en rok en eene witte nachtmuts. Men vindt hier geene Ophelia's van shakespeare, met eene strookroon op het hoofd, geene versierselen van hanevederen, geene colliers van wit papier, gelijk ik elders zoo dikwijls gezien heb; het dwalende menschelijke verstand is hier niet belagchelijk, maar verwekt medelijden. Het behoort onder de voorname hulpmiddelen tot eene gelukkige behandeling van krankzinnigen, om dezelve, zoo veel mogelijk, van hunne bijzondere denkbeelden af te leiden, door hun eenen bepaalden werkkring te geven, en hunne geestvermogens op andere voorwerpen te | |
[pagina 460]
| |
rigten. Dit stelsel van bezighouden is hier treffelijk uitgevoerd. Men heeft werkplaatsen voor kleermakers, schoenmakers, schrijnwerkers, timmerlieden, verwers enz.; ook worden de verschillende tuinen door hen zelve onderhouden. Wanneer het weêr gunstig is, wandelen zij in dezelve onder behoorlijk opzigt, en in het nieuwe gebouw voor de derde klasse, hetwelk nog niet voltooid is, bevindt zich eene galerij, ten einde ook bij slecht weêr de versche lucht te kunnen genieten. Er is ook eene inrigting voor warme baden en douches, welke, bij eene groote eenvoudigheid, de meestmogelijke bezuiniging in het stoken beoogt. Een ketel, welke 80 emmers bevatten kan, levert het water voor 13 baden. In iedere badkamer is naast de badkuip eene kraan voor het koude water. Naast dit lokaal is er een klein kamertje met een bed, ten einde, uit het bad komende, te kunnen rusten. De badkamers voldeden mij evenwel niet bijzonder, en schenen mij te klein en te bekrompen te zijn; het laat zich ook verwachten, dat in de behoefte aan eene grootere uitbreiding van het badlokaal, met der tijd, zal voorzien worden. De verwarming der vertrekken geschiedt met kagchels. Twee kamers (zoo ik geloof bij de eerste klasse) kunnen door eene eigenaardige inrigting door heete dampen verwarmd worden. Het ware wenschelijk, dat zulks door het geheele gebouw konde geschieden, daar de mogelijkheid van branden enz. alsdan geheel ophield. Er moeten evenwel nooit ongelukken dienaangaande plaats gehad hebben. De tweede en eerste klasse hebben, gelijk reeds boven vermeld is, eigene kamers, eene gezelschapszaal, voor de mannen eene biljartkamer, voor de vrouwen een piano, en voor beide de klassen eene uitgezochte boekerij, van welke een der krankzinnigen bibliothecaris is. De mannen en vrouwen der beide eerste klassen hebben afzonderlijke tuinen, en naar den tuin opene galerijen voor slecht weêr. De slaapkamers der eerste klasse bevatten een bed, bedtafel, stoelen en eene tafel, secretaire of chifonière, en zijn niet zonder élégance ingerigt; die der tweede klasse zijn eenvoudiger. De onaangename gewaarwording voor vele krankzinnigen, van in kamers met ijzeren traliën te slapen, waardoor de pijnlijke vergelijking met eene gevangenis ontstaat en het verblijf voor hen somwijlen ondragelijk wordt, is hier geheel verwijderd, doordien de ramen zelve, voorzien met kleine ruiten, van ijzer zijn, en op de gewone wijze geverwd, zoodat het door | |
[pagina 461]
| |
dengenen, die zulks niet weet, (gelijk mij, alvorens daarop opmerkzaam gemaakt te zijn, zelven geschied is) geheel onopgemerkt blijft. Deze ramen kunnen niet opgeschoven, maar wel van boven naar onderen neêrgeschoven worden, zoodat genoegzame versche lucht ter zuivering in kan dringen, en het uitspringen door de ramen tevens ondoenlijk wordt. Ik moet hier nog melding maken van de middelen van bedwang, waarvan in dit voorbeeldige gesticht gebruik gemaakt wordt. Deze bestaan uit niets dan uit het vest met mouwen, of enkel uit een paar mouwen met handschoenen zonder vingers, welke den meer onrustigen aangedaan wordt, ten einde de vrije beweging der handen te beletten; voor die in eenen hoogeren graad, eenen lederen stoel, met een' riem om het lijf, twee riemen voor de handen en twee voor de voeten. Tot mijn innig genoegen was deze stoel niet bezet; ook was er niet één opgesloten; allen, ja allen (en dit zegt bij een getal van 95 zeer veel) waren aanwezig, en wandelden in de tuinen, eenigen slechts met verzekerde handen. Als eene reliquie, uit eene barbaarsche eeuw, wordt in het huis nog bewaard een zoogenaamde vangstok. Dit bestaat uit eenen zes voet langen stok, van voren met een halfcirkelvormig ijzer, hetwelk zeer naauwkeurig om den hals sluit. Met dit belangrijke werktuig werd de woedende tegen eenen muur gedrukt, en hem de verdere lust tot kwaaddoen voor een' korten tijd benomen. Dit instrument bewijst de oudheid van het gesticht. Zoo veel over het huishoudelijke dezer weldadige en op het grondbeginsel van verhevene menschlievendheid gebouwde inrigting. Nu nog eenige woorden aan mijne kunstgenooten over de geneeskundige behandeling, welke de lijders, onder het toezigt van Prof. schröder van der kolk, ondergaan. Van alle, in het gesticht opgenomene, pensionnaires worden, van het begin af, naauwkeurige geneeskundige aanteekeningen gehouden. Men verlangt derhalve ook eene, zoo duidelijk mogelijke, beschrijving der krankzinnigheid, hare waarschijnlijke oorzaken, en de middelen, welke vroeger, ten aanzien der lijders, gebezigd zijn; in één woord, al hetgeen de physische en psychische gesteldheid, van de vroegste jeugd af, bevat. Dit is van het hoogste gewigt voor de goede uitkomst der behandeling, daar men slechts op deze wijze tot eene juiste diagnosis, en een, daaruit volgend, ge- | |
[pagina 462]
| |
lukkig geneesplan komen kan. De hooggeachte Professor gaat, met de meeste nieuwe Schrijvers, van het denkbeeld uit, dat elke krankzinnigheid of oorspronkelijk in een somatisch lijden gegrond is, of dat, wanneer de eerste oorzaak ook eene zuiver psychische was, zich na verloop van korteren of langeren tijd een materieel lijden in het eene of andere orgaan of stelsel opdoet, waardoor de krankzinnigheid onderhouden wordt. De hersenen zijn steeds in hare natuurlijke verrigting gestoord, en zulks of idiopathisch of sympathisch. Op deze theoretische beschouwing berust dan ook voornamelijk het geheele geneesplan. De idiopathische aandoening der hersenen kan wederom van verschillenden aard zijn, en wel dynamisch of organisch. Tusschen de congestio sanguinea en de verharding van een klein of groot gedeelte der hersenen zijn veelvuldige, trapswijze overgangen, welke allen hunne meer- of minder duidelijke en karakteristieke kenteekenen hebben, en die zich in de gestoorde verrigtingen van het intellectuele leven, in de beweging, de stem en de spraak openbaren. Dit is vooral het veld der psychische Semiotiek, een der moeijelijkste takken van de geheele Geneeskunde, waar men zich vooral wachten moet, aan alombekende natuur - philosophische droombeelden van polariteit en differenzen, en anderen dergelijken supernaturalistischen onzin, bot te vieren, dien wij aan hegel c.s. te danken hebben, maar zich geheel aan organen en aan niets dan organen te houden, om, door eene naauwkeurige physiologische kennis der hersenen, een grondig inzigt te verkrijgen in de afwijkingen van den natuurlijken toestand derzelve, en in de verschijnselen, waardoor dezelve zich aan ons openbaren. De sympathische aandoening der hersenen geschiedt of door het bloedvaten- of door het zenuwenstelsel, doordien vooral der organen der borst en van het onderlijf hunne behoorlijke verrigtingen niet volbrengen. Hartziekten disponeren ligtelijk tot krankzinnigheid, door eenen gestoorden omloop van het bloed. Ziekelijke gesteldheid der ademhalingswerktuigen kan verschillende soorten van krankzinnigheid verwekken.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 463]
| |
Menstruatio anomala, retenta, suppressa, verwekken Nymphomanie; graviditas en partus, obstructiones viscerum, haemorrhoides, voorts stoornissen der circulatio sanguinis in het poortaderlijke stelsel, huidziekten, vooral chronische, ziekelijke aandoeningen van het ruggemerg en deszelfs peripherische zenuwen, en van het knoopzenuwen-stelsel - alle deze en vele andere somatische aandoeningen zijn, in verre de meeste gevallen, de ware oorzaken der bestaande krankzinnigheid. Deze aetiologische beschouwing wordt door Prof. schröder van der kolk voor rationeler en practischer gehouden dan die van Mania, Melancholia, Monomania, enz. die slechts symptomatisch is. De uitkomsten der behandeling van genoemden Hoogleeraar mogen dan ook zeer gunstig genoemd worden, daar van de 100 krankzinnigen gewoonlijk 40 genezen, en de recidiven zelden zijn. De somatische behandeling gaat hier steeds met de psychische, door afleiding, mechanische werkzaamheden, muzijk, lectuur, enz. gepaard, en slechts langs dien dubbelen weg is eene volkomene genezing mogelijk. Dit zijn, in het algemeen, de denkbeelden van den geachten Hoogleeraar over dit onderwerp. Mogen zij als wenken dienen voor vele Geneesheeren, die met de behandeling van krankzinnigen in verscheidene gestichten van ons Vaderland belast zijn, opdat zij zich met de meeste vlijt en de grootste inspanning op de studie der psychische geneeskunde toeleggen, en het, aan hen toevertrouwde, gesticht niet als eene bijzaak beschouwen, die men zoo ligt waarnemen kan! Mogen deze wenken ook door Heeren Regenten van krankzinnigenhuizen behartigd worden, ten einde hen opmerkzaam te maken, dat het niet voldoende is, wanneer de behandelende Geneesheer slechts ééns in de veertien dagen het gesticht bezoekt, of er niet dan ter loops aangaat; ook kunnen hun deze weinige regelen tot vergelijking dienen tusschen de behandeling van hier en elders! Dat hij, die geene roeping tot de behandeling dezer lieden in zich gevoelt, vrij en zonder schroom er voor uitkome, en zich van het tooneel verwijdere; want op hem rust de zware verantwoording, van welligt door onwetendheid of nalatigheid er toe bijgedragen | |
[pagina 464]
| |
te hebben, het edelste goed des menschen - zijne zedelijke vrijheid - die door eene ligchamelijke kwaal misschien slechts tijdelijk onderdrukt was, voor het geheele leven te vernielen. Het ware wenschelijk, dat alle Nederlandsche Geneesheeren, met het toezigt over krankzinnigenhuizen belast, een reisje naar Utrecht ondernamen, en in persoon kennis zochten te maken met den geachten Hoogleeraar. Men moet denzelven in de tuinen en kamers der krankzinnigen volgen, ten einde het vertrouwen en de liefde dezer ongelukkigen tot hem te zien; men moet het geduld bewonderen, waarmede dezelve zich met allen in gesprek inlaat, tot den eenen het woord rigt, aan den anderen op zijne vragen, hoe ongerijmd ook, antwoordt, eenen derden de hand drukt, enz. Schrijver dezes rekent het zich ten pligt, openlijk hulde te doen aan den Heer schröder van der kolk, die, zonder de geringste geldelijke voordeelen, alleen door de zuiverste menschlievendheid geleid, en door eene hooge belangstelling in dezen tak der Geneeskunde aangedreven, zich aan het gesticht toewijdt. Moge deze inrigting dan ook aan vele andere in ons Vaderland ten voorbeeld strekken, en eene wijze Regering vooral zich er aan gelegen laten zijn, het lot der krankzinnigen, welke zich in de onderscheidene gestichten bevinden te verbeteren! Waakt toch de Staat voor het welzijn van misdadigers in gevangenhuizen, met hoe veel meer billijkheid mag deszelfs krachtdadige hulp en toezigt niet gevergd worden ten aanzien van hen, welke, zonder hun eigen toedoen, van hunne zedelijke en burgerlijke vrijheid beroofd zijn! Wij twijfelen dan ook niet, en hebben zelfs gegronde redenen van te kunnen vertrouwen, dat weldra deze vurige wensch zal vervuld worden.
Dr. gobée. 's Hertogenbosch, den 1 Junij 1837. |
|