zou kunnen worden betwijfeld, en deze twijfel aanleiding geven tot het verzuimen der noodige maatregelen van voorzorg, vind ik mij genoopt tot de mededeeling van het volgende voorval, door mijzelv' ondervonden, en hetwelk ter stellige bevestiging van het vermelde uit Berlijn strekken kan.
Vóór drle jaren bragt onze achtingwaardige vaderlandsche Dichteres en Schrijfster, Mejufvrouw petronella moens, eenige weken door op mijn Buitenverblijf Willemsoord, nabij Overveen gelegen. Hare logeerkamer was, aan de zuidzijde des gebouws, op de derde verdieping, aldaar met twee schuiframen voorzien; zijnde een derde dergelijk raam in den westelijken muur des gebouws geplaatst. Doorgaans begaf zich de altoos ijverige vrouw, des morgens na het ontbijt, vergezeld van hare schrijfster, naar hare kamer, ten einde aldaar, gedurende een paar uren, te arbeiden. Op zekeren morgen verschenen de beide Vriendinnen, na volbragten arbeid, weder in den huiselijken kring, het navolgende verhalende: Onder den arbeid hadden beiden, op eens, eene onaangename lucht, als van brandend lakwerk, vernomen; dan, in het vermoeden, dat dezelve van eene lagere verdieping kwam, had men daarop geen acht geslagen; tot dat de schrijvende Juffer, toevallig opziende, aan het einde der tafel, aan welke beide gezeten waren, rook zag opgaan. Thans werd alles op ééns duidelijk. De drie ramen waren van jalousiën voorzien, en, het vertrek daardoor duister zijnde, had men eene derzelven geopend, waardoor het einde der vrij groote tafel aan den invloed der zon werd blootgesteld. Toevallig bevond zich op dit gedeelte eene, met water gevulde, glazen karaf, die, bol van vorm, de zonnestralen opvangende en in zeker punt vereenigende, de uitwerking deed van een brandglas, waardoor het wasdoek, hetwelk de tafel bekleedde, werkelijk was in brand gestoken, en het daaronder zich bevindende hout bereids geschroeid was. Men had het bluschmiddel dadelijk bij de hand, en de geheele zaak bleef zonder eenig verder gevolg. Ware inmiddels de ontbranding na het vertrek der beide Vriendinnen voorgevallen, wie had dan de noodlottige gevolgen kunnen berekenen?
Met de bovenstaande mededeeling in dit algemeen geacht en veel gelezen Maandwerk vermeen ik de aandacht mijner Landgenooten te moeten bepalen bij het gevaarlijke, om, in vertrekken, die men, gelijk slaapkamers, gedurende den dag zelden bezoekt, karaffen of ander bolgevormd glaswerk, met