| |
Het huiselijk leven en de laatste oogenblikken van Walter Scott.
(Vervolg en slot van bl. 360.)
Tegen het einde van 1827 scheurde hij den voorhang, die tot nog toe den schrijver van Waverley bedekt had. Het gerucht had zich verspreid, dat walter scott noch Old Mortality noch Rob Roy geschreven had; men geloofde, dat verschillende personen, onder anderen de Heer thomas scott, de bewonderenswaardige romans, welke Europa met zoo veel vreugde en dankbaarheid ontvangen had, zoo al niet geheel en al opgesteld, ten minste met eenige der bijzonderheden verrijkt hadden. Walter scott kwam op het gelukkige denkbeeld, om eenen nieuwen druk zijner werken in het licht te geven, de uitgaaf in den vorm van maandelijksche stukken te doen, en de helft der winst aan zijne schuldeischers over te laten. Elk der jaren 1827, 1828 en 1830 bragt een' oorspronkelijken roman voort. De Geschiedenis van Schotland, voor de Encyclopedie van Dr. lardner, de Tales of a Grandfather, een deel met Dramatische Poëzij, talrijke artikelen voor het Quarterly Review en Foreign Review, eindelijk de Brieven over de Demonologie, vermeerderden des schrijvers bagaadje gedurende hetzelfde tijdperk.
Zielepijn oefent op de verstandelijke vermogens eene wegknagende en verderfelijke werking uit, waarvan men den invloed in de laatste werken van walter scott kan nasporen. Ontegenzeggelijk zijn het voortbrengselen van een zeer voortreffelijk schrijver; maar zijn geest heeft blijkbaar niet meer die volle veerkracht, welke van de vrijheid uit- | |
| |
gaat. Hij wist, dat de hoofdsom zijner schuld verminderde, maar hij wist ook, dat zij niet afgedaan was; niet altoos betoonde men den verschuldigden eerbied voor zijn genie en zijne eer, en sommige lieden vermeerderden zijn verdriet, door het aan den dag leggen hunner bezorgdheid, dat hunne vorderingen niet ten volle betaald zouden worden.
Iets zonderlings is aan den aard des schuldeischers eigen. Bied hem een, zelfs klein gedeelte zijner schuldvordering aan, maar betaal op staanden voet; hij zal zich zijn verlies getroosten, en aannemen, wat gij hem biedt. Poog daarentegen geheel de schuld trapsgewijs maar langzaam af te doen, en gij zult zien, hoe bij hem een koortsachtige angst vermeerdert, naar mate de schuld tot een geringer overschot gebragt is. Een Israëliet, die in 1828 te Londen woonde, had den moed, om alle hem gedane smeekingen te weêrstaan, en alle voorbeelden, door de overige schuldeischers van walter scott gegeven, te versmaden. Houder van een' door dezen geëndosseerden wissel, verklaarde hij, dat hij zijne volle en spoedige betaling hebben moest, of dat hij gebruik zou maken van het regt, hetwelk de wet hem toekende. Reeds waren zijne bevelen daartoe gegeven; reeds waren de regtsbeambten te veld, toen men het bewijs erlangde, dat het briefje de vrucht van woekerhandel was; geheel de schuldvordering werd voor nietig verklaard, en, schoon walter scott naderhand het briefje betaald heeft, was zulks het gevolg van eene waarlijk zeldzame naauwgezetheid, welke den Jood zelv' verbaasde.
Enkele genietingen mengden zich nog in den afmattenden arbeid en de zelfopoffering van dit leven. Hij vermogt de verfraaijingen van zijn geliefkoosde Abbotsford te vervolgen en te voltooijen, zijne schoone verzamelingen van wapenrustingen en boeken te vervolkomenen, de beroemde mannen, voor welke het Scotsche kasteel eene bedevaartplaats geworden was, aan zijnen disch te ontvangen, en zijne bijna oudheerlijke leefwijs met eenen luister en eerbied te omgeven, waarop schrijvers zich zelden beroemen kunnen, en welke zelfs weinige ieenheeren genoten hebben. Ik laat aan anderen de zorg over, om zijne vorstelijke lanen, al de afwisselende schoonheden zijner uitgestrekte gronden, en de duizende eerwaardige overblijfsels der oudheid, welke de verdichtselen, door den tooverstaf des romanschrijvers geschapen verwezenlijkten, te beschrijven. Al die rijkdom trof mij min- | |
| |
der, dan het persoonlijke karakter van walter scott. Ik bewonderde die zeldzaamheden, hoe belangrijk ook als nalatenschap van vroegere tijden, niet zoo zeer, als den invloed, dien eene vaste ziel en een zoo voortreffelijk verstand oefenden op alwat hem omringde. Overal openbaarde zich de onzigtbare tegenwoordigheid, niet alleen van een' uitmuntend' meester, maar van een' man vol orde en smaak, die van uit zijn schrijfvertrek de bewegingen van zijn huis bestuurd, en aan dit kleine koningrijk den gang gegeven had, dien het volgde. Verbeeld u duizend kleine oplettendheden, waarmede de gasten zich omgeven zagen; eene schrandere nasporing van alwat de genoegelijkheden des levens vermeerderen kan; een zeldzaam gezond verstand in al de huishoudelijke inrigtingen; geen gedruisch in geheel het zoo ruime slot; eene steeds onderhoudene netheid des huizes, die juist daarom niets lastigs voor de bewoners had; minder pracht dan geriefelijkheid; alle noodige schikkingen, om, in een kasteel, onder een ijskoud klimaat bij eene moerassige river gelegen, voor
koude en vocht te beveiligen; eindelijk, alle vertrekken van het gebouw vooruit bereid en ingerigt met eene sierlijkheid, die nergens de aangenaamheid en gemakkelijkheid in het bewonen uitsloot.
Het was moeijelijk, zich rekenschap te geven, waarom men zich in walter scott's kasteel zoo volkomen genoegelijk bevond. Dit genoegen hing af van bijna beuzelachtige bijzonderheden, welke men waarschijnlijk met versmading vernemen zou, en welker zinstreelende vereeniging nogtans aan gastheer en gasten een leven vol bekoorlijkheden verzekerde. Hieronder behoorde, bij voorbeeld, eene zoo wel geordende huisbediening, dat nimmer de stemmen, noch het geloop, noch zelfs de gewone bezigheden der bedienden, hinder of stoornis aanbragten. In een gebouw, dat soms achttien of twintig bewoners bevatte, zag men die bedienden werkelijk op wollen sokken vlug door de uitgestrekte galerijen zweven, en, zonder het teeken der kamerschel af te wachten, uwe wenschen voorkomen. Tot zelfs den ouden jan toe, den vertrouwde of liever den vriend van walter scott, een' onverbeterlijken dronkaard, zorgde, zich gedurende den diensttijd steeds nuchteren te houden, en wachtte, om zich aan zijn' geliefkoosden hartstogt over te geven, zijnen eenigen vrijen dag af, die eens om de veertien dagen terugkeerde.
| |
| |
Het huis was met gas verlicht, dat men in de eetzaal zelfs nacht en dag liet branden. Eene eenige groote kagchel verwarmde, door middel van pijpen, het geheele gebouw, zoodat er des winters overal in hetzelve eene gelijkmatige temperatuur heerschte en er tevens veel tijd bespaard werd. De logeervertrekken waren niet alleen van al de vereischte meubelen voorzien, maar ook van al die kleine geriefelijkheden, die het zoo aangenaam is, maar zoo zelden gebeurt, te zijner dienste gereed te vinden. Eene dunne en sierlijke bronzen gasbuis liet een' sijnen straal brandend gas ontsnappen, die, bij dag voor het gezigt volstrekt onbemerkbaar, het lastige van vuurslag of zwavelstok bespaarde, en die zich, des avonds, door de bloote omdraaijing eener kraanschroef, in een helder stralend kamerlicht veranderde. Elk vertrek had een schrijfgarnituur met al het benoodigde, eene kleine boekerij, eene fonteinkraan, die van zuiver water voorzag, teeken-crayons, een klein antiek uurwerk, en groote portefeuilles met prenten. Menigmalen heb ik bij mijzelven die inwendige huisinrigting, het blijk der liefderijke zorgvuldigheid van den gastheer, vergeleken met de noodelooze en hinderlijke staatsie der Engelsche kasteelen, waar men, om een enkel woord te schrijven, drie malen schellen, en dan door een' lakkei, den inktkoker van Mylord, Mylady of van den onderwijzer der adellijke kinderen moet doen leenen. De onderscheidene, hierboven beschrevene inrigtingen, de vruchten van walter scott's vooruitziende zorg, hadden ook nog het onberekenbare voordeel, den tijd der bedienden te besparen, dus minder personen tot huisdienst noodig te maken, en aan die, welken dezelve toevertrouwd was, gelegenheid te laten, hunne vlijt aan gewigtiger bezigheden te besteden. Volgens hetzelfde grondbeginsel, had scott bij de versiering der vertrekken zich minder op praal en weelde toegelegd, dan op kieschen zwier, op eene coquetterie van goeden smaak, op eene
liefelijke overeenstemming van het geheel en de bijzonderheden. Alwat de verbeelding zijner bezoekers kon streelen en bekoren, was onder hunne oogen bijeengebragt.
Zoo men geen onwetend of ongevoelig bezoeker was, kon men zonder aandoening en zielsgenot die oude splenchans of musketten der Bergschotten niet aanschouwen, die als 't ware u de geheele geschiedenis der wilde clans voor oogen stelden; die overblijfsels van half verbrijzelde ridderrustingen;
| |
| |
die Gothische portretten en borstbeelden; die naar het voorbeeld van oude klooster-paneelen met snijwerk versierde deuren; die wijde schoorsteenen, de naauwkeurige nabootsing der schoorsteenen van Schotlands oude paleizen, en die met wapenschilden uitgebeitelde kasten, van welken het zwarte eikenhout, door lang verloop van tijd eenen rossen weêrglans bekomende, eene zoo schilderachtige uitwerking te weeg brengt. Al deze wonderen, waarvan echter tot nog toe niemand eene volledige en beredeneerde beschrijving gegeven heeft, wil ik met stilzwijgen voorbijgaan. Liever zal ik eenige der kenmerkende trekken van den beroemden eigenaar verhalen. Het Gothische snijwerk, dat hij tot versiering van zijn kasteel behoefde, werd niet door kabinetwerkers van Edimburg, Dumfries of Glasgow vervaardigd, maar door zijne eigene vassalen, welke hij zelf behagen schiep te onderwijzen, en die, na korten leertijd, steeds onder het oog huns meesters doorgebragt, uitmuntende werklieden werden.
Hij kocht weinig schilderijen, en gaf, boven de meesterstukken der kunst, de voorkeur aan zeldzaamheden, die historische daadzaken herinnerden. Een portret, ten voeten uit, van Koningin elizabeth, afgebeeld zoo als zij den coranto (eenen dans der zestiende eeuw) danste, welk stuk de Heer kirkpatrick sharpe, een zeer bekwaam liefhebber, met de pen geteekend had, bezat het voorregt, om hem, op zijne ergste dagen, wanneer de slechte staat zijner gezondheid niet zonder invloed op zijne vrolijkheid was, te doen lagchen. Inderdaad was er iets uitnemend kluchtigs in dien breeden, strak gesteven halskraag, dat hoog opgestreken kapsel, dat onder parels en andere sieraden als verpletterd hoofd, die reusachtige oorhangers, dat voorkomen van eene Chinesche pop, en die geheele potsierlijke figuur, bezig met statige gratie te dansen! Inderdaad het was onmogelijk, zich bij dit gezigt van lagchen te onthouden. Walter scott had ook veel liefhebberij voor quaichs, waarvan hij eene talrijke en zeldzame verzameling bezat. Quaichs zijn kleine, ronde, tweeöorde koppen, die aan Schotland bijzonder eigen zijn, en nu eens uit zaamgevoegde stukken van verschillende kleuren bestaan, dan weder in agaat- of marmersteen, uit elpenbeen, ebben- of ander hout zijn uitgehoold. Merkwaardige overleveringen waren aan deze quaichs verbonden, welke men in een korfje binnenbragt, op het oogenblik dat de likeuren ter tafel verschenen. Een
| |
| |
dier eerwaardige drinkbekers droeg den naam van Prins Karel, een andere dien van Rob Roy.
Laat ons hier nog eenige bijzonderheden bijvoegen, welke deze schets voltooijen zullen. Op het einde van zijn leven had scott een' afkeer van lezen. Gewoon om zelf te stellen, hadden de denkbeelden van anderen voor hem een te ondergeschikt belang, dat voor de werkzaamheid en levendigheid van eenen geest, als de zijne, niet voldoende was. De meeste oude lieden zoeken hunnen troost in lezen en lekker eten, scott was in zijne laatste jaren niets minder dan een liefhebber van smullen. Even als napoleon, kon hij niet verdragen lang aan tafel te zitten, en ten acht ure begaf hij zich naar zijne overheerlijke bibliotheek, waarheen zijne gasten hem volgden. Daar doorbladerde men de platen en prentwerken van eene der voortreffelijkste verzamelingen; men luisterde naar het harp- of pianospel van Mevrouw lockhart en Miss scott. Tegen tien ure werden er ververschingen rondgediend. Sir walter vroeg een glas porter, en verwijderde zich ten elf ure.
Ik heb reeds gezegd, hoe de al te onafgebroken vlijt, welke walter scott aan zijnen letterarbeid en aan zijne ambtsbezigheden besteedde, den weg tot zijnen te vroegtijdigen dood moest banen. Op zekeren dag berispte ik hem wegens die overmatige inspanning, en deed hem de gevolgen daarvan voorzien. ‘Een man,’ zeide ik, ‘die op zijne ambtelijke loopbaan langen tijd met vasten en eerlijken tred is voortgegaan, en die zijn vaderland diensten bewezen heeft, behoorde afscheid en pensioen te nemen, even als een Generaal zulks verkrijgt, en op zijne iauweren te rusten.’ - ‘Ik heb regten lust om op u te knorren,’ antwoordde hij mij. ‘Zijn wij niet bijna allen gedwongen, te doen, wat ons mishaagt, zonder te verkrijgen, wat wij wenschen? Wij moeten onze veroveringen met gelijke munt betalen, en verrigten, wat ons verveelt; eene waarheid, welke ik u raad op uw gemak te overwegen. Wat mij betreft, ik ben sedert lang aan arbeid gewoon; het meer of min hindert mij niet. Ik zie niet, waarom mijn land in mij eenen doodëter zou moeten voederen. Gij zegt, dat ik te veel tijd aan mijne letterkundige bezigheden besteed. Wat zou ik met dien tijd wel uitvoeren, bid ik u? Waar zou ik dien toe gebruiken? Zoudt gij dan willen, dat ik dien met whistspelen versleet, even als onze vriend hamilton? Ondersteld, men ver- | |
| |
oordeelde u om zeven uren achter elkander boston te spelen: gij zoudt de oogen ten hemel slaan, en smeeken van die foltering ontheven te worden! Geloof mij, alles ligt in de ziel; kracht van wil beslist alles. Onze pligten zouden ons niet zoo onaangenaam voorkomen, zoo onze verkeerde wijs van zien ze ons niet als onaangenaam voorstelde.’
Een stoïcismus, dat ik bewonderen moest, maar dat schipbreuk leed tegen de eeuwige wetten der natuur. Bekommering, altoosdurende gemoedsonrust verpletteren iemand wel niet met éénen slag, maar moorden hem langzaam, en verslinden hem door eene trapswijze wegknaging, door eene onmerkbare, maar onophoudelijke werking, die het zenuwstelsel aantast, ondermijnt, verzwakt en eindelijk geheel vernielt; en deze vernieling gaat voort met versnelde beweging, tot op het oogenblik, dat verlamming begint, en de bewerktuiging tukswijze hare veerkracht verliest en als verdooft. De zedelijke martelstraf van walter scott had zes jaren lang geduurd. Het geweldige van zulk eene worsteling moest eindelijk de vermogens van den sterksten geest krenken. Inderdaad bemerkte ik trapswijze gewigtige veranderingen in zijne geaardheid en gewoonten; de kleinste uitgaaf begon hem te ontrusten, hem, die te voren zoo weinig acht op ettelijke guinjes meer of min geslagen had. De springveren van zijn gestel verzwakten; zijne levenskrachten verminderden. Zijne luim werd ongelijk; en de vrees, dat hij zijne aangegane verbindtenissen niet in derzelver algeheele volheid zou kunnen nakomen, vervolgde hem als een spooksel. Het gevoel van eer, dat hij tot eene ridderlijke naauwgezetheid dreef, joeg hem met deszelfs prikkel aanhoudend voorwaarts, en ontwijfelbaar moet zijn gemoedslijden zeer groot geweest zijn, toen hij zich gedwongen zag, onteerende vermoedens, welke men tegen zijne eerlijkheid durfde opperen, te bestrijden. In zijne laatste jaren beheerschte zijne kiesche naauwgezetheid hem zoo geheel, dat, toen hij eindelijk aan de regering verzoeken moest op pensioen gesteld te worden, hij zijne volle wedde, welke Lord grey hem aanbood, niet behouden wilde. Den Minister voor dit aanbod bedankende, antwoordde hij, dat zijn wensch was, even als zijne voorgangers behandeld te worden, en dat hij niet geloofde eenige aanspraak op eene meer
bijzondere begunstiging te hebben. Misschien ook, dat het verschil zijner staatkundige denkwijs hem eene aan Lord grey verschuidigde
| |
| |
dienstbetooning eer kwellend dan aangenaam gemaakt zou hebben.
Ieder had, gedurende zijn geheele leven, bij hem eene bijzondere zachtheid van aard en eene volkomene gelijkheid van humeur bewonderd; maar die gemoedsgesteldheid was veeleer een gewrocht van zijnen wil, dan eene gaaf der natuur. Walter wilde steeds kalm en rustig blijven. Langen tijd had hij die zenuwachtige prikkelbaarheid beheerscht, die het eigen is van ieder, welke levendig voelt en krachtig denkt. Met een sterk denkvermogen te kunnen ontwerpen en voor diepe gevoelsindrukken vatbaar te zijn, zonder eene prikkelbare ziel te bezitten, zou eene belagchelijke tegenstrijdigheid wezen; hoe meer genie men heeft, hoe zorgvuldiger men zijne heftigheid besturen moet, en haar door de kracht van zijnen wil in toom houden. Walter scott, oud geworden zijnde, had de werkzaamheid van zijnen geest in een verzwakt ligchaam behouden; de prikkelbaarheid van zijn gevoel met verminderde wilskracht. Hij werd zeer moeijelijk om mede om te gaan. Toen was het, dat het denkbeeld der staatkundige hervorming hem als een spooksel begon te vervolgen; dat hij de dreigende schim der Fransche revolutie tegen zijn vaderland verrijzen zag; dat hij van zijn ziekbed opstond, om zich naar eene club te begeven, en er met kracht van taal tegen Lord russel's hervormings-bill te protesteren. De redevoering, bij die gelegenheid door hem uitgesproken, was zeer opmerkelijk. Meer dan eens wekten zijne Tory-beginselen de gramschap der vergadering, en het gemor der aanwezigen ontnam den man van genie het woord. Zoo weinig eerbiedigt het opgewonden volk, zelfs dàn wanneer het voor de zaak der vrijheid meent te strijden, die vrijheid zelve, als ook verhevenheid van geestkracht en van roem. ‘Mijne Heeren,’ zeide scott ten slotte, ‘ik heb u mijnen afscheidsgroet gebragt, even als de Romeinsche zwaardvechter: Moriturus vos salutat. (Hij, die gaat sterven,
groet u.)’ Deze aandoenlijke slotrede ontwapende zijne vijanden niet: zij floten hem uit.
Weldra bemerkte men, dat zijne voorspelling maar al te zeker bewaarheid zou worden; dat de zorgen van den kundigsten geneesheer onvermogend waren, en dat zelfs zijn vriend, Doctor abercrombie, vruchteloos tegen een uitgeput gestel zou worstelen. Men sprak nog slechts van eene reis, in staat om hem aan zijnen arbeid te ontrukken,
| |
| |
en door heilzame plaatsverandering de inspanning van geest te vervangen, welke hem zoo duur te staan gekomen was; hij kwam in den herfst van 1831 te Londen, en zijn oude hart verjongde zich nog min of meer onder den invloed van dien diepen eerbied, van die hem met zoo veel regt verschuldigde achtingblijken en die levendige bewondering, welke men hem allerwegen betoonde. Een schip der koninklijke zeemagt, de Barham, werd belast hem naar Malta te brengen; een bewijs van algemeene achting en dankbaarheid, waarvoor hij zeer gevoelig was. Napels zag ook nog eenige schemeringen zijner oude vrolijkheid en zijns verstandelijken levens. Hij beproefde weder met eigene hand te schrijven; maar de verlamming veroorloofde hem ter naauwernood, eenige onleesbare woorden op het papier te brengen. Zijne nieuwsgierigheid, zijne vatbaarheid voor belangstelling en genoegen verminderden met elken dag, en zijne wegkwijnende zintuigen weigerden den naar kennis dorstenden geest voedsel te leveren. Men herkende den man niet meer, die eertijds, toen hij den ouden put op het kasteel van Dunottar deed doorzoeken, een' vreugdekreet aanhief bij elk vermolmd overblijfsel, dat te voorschijn kwam. De puinhoopen van Pompeji, de aloude tempels te Rome wekten ter naauwernood zijne oplettendheid. In dien toestand van ziel en ligchaam, wanneer alwat er van geestvermogens over is zich zamentrekt om voor physiek behoud te waken, herleest de mensch alleen om het verval zijner bewerktuiging gade te slaan: dat verval was snel. Het levendigste gevoel, dat aan walter overbleef, was herinnering van en verlangen naar het hem zoo dierbare Schotland: niets vreesde hij zoo zeer, als te zullen sterven alvorens hij er terug was.
Ook haastte men zich, hem den weg naar Zwitserland en de Rijnoevers te doen inslaan, om hem alzoo naar zijn vaderland terug te brengen. Het was midden in den zomer; de hitte was brandend, en gedurende de reis had hij veel daarvan te lijden. Toen hij in Engeland terug was, bevond hij zich bijna van alle zielsvermogens ontbloot: de hand des doods was op hem!
Drie maanden lang was zijn toestand te pijnigend, dan dat wij beproeven zouden dien te beschrijven. De verlamming, tegen welke hij vruchteloos worstelde, had zijn sterk gestel geheel vermeesterd; niet dan met moeite en bij lange tusschenpoozen herkende hij zijne bloedverwanten, zijne bedien- | |
| |
den; zijne verstijfde tong kon zich ter naauwernood doen verstaan. Tien dagen was hij te Londen in een hotel in Jermyn-street gebleven, waar hij de ijverige zorgen van verscheidene Londensche Doctoren genoot, onder anderen van zijnen vriend Sir john halford; vervolgens gaf hij het verlangen te kennen, om weder in Schotland en te huis te zijn; men sloeg den weg naar Edimburg in, waar hij den 9den Julij 1832 aankwam: destijds herkende hij noch plaatsen noch personen meer. Maar toen Abbotsford, zijn geliefkoosd slot, het door hem als geschapen tooververblijf, zijn lust, zijn leven, zich weder voor zijne oogen opdeed, hief hij zich in zijn rijtuig op, strekte zijne handen naar de hem omringende vrienden uit, herkende hen volkomen, en, als door een wonder het gebruik der spraak terugkrijgende, bedankte hij hen, dat zij hem, vóór zijnen dood, veroorloofd hadden, het voorwerp zijner vurigste genegenheden nog eenmaal weder te zien. Het waren de laatste flonkeringen der lamp, die opflikkerde om uit te gaan. Scott kwam niet weder tot bewustheid, dan om nog eenmaal de hand van zijnen ouden rentmeester, william laidlaw, te drukken: verdooving, slaapzucht of ijlen verlieten hem niet meer tot op het oogenblik van zijn sterven, hetwelk eerst den 21sten September 1832 plaats had.
Dien dag, gelijk een zijner Levensbeschrijvers aanmerkt, scheen lucht en aarde, met eenen digten wolkensluijer overdekt en door eenen treurigen nevel gedrukt, den schilder der menschen en der natuur te beschreijen. Zijn stoffelijk overschot werd in de abdij van Dryburgh bijgezet. Al zijne verwanten verlieten Abbotsford, hetwelk, thans geheel verlaten, het zonderlinge contrast vertoont van een paleis uit de Middeleeuwen, door al het begoochelende van hedendaagsche kunst versierd; van een oud ridderslot, vol van het uitgelezenste, dat latere nijverheid kan opleveren; van den bloeijendsten plantengroei en de volslagenste eenzaamheid. Wat mij betreft, ik vermijd steeds, mij in het gezigt van die mij zoo wèl bekende torens en kanteelen te bevinden: het beeld, dat zij in mijnen geest oproepen, is het pijnlijkste van mijn leven!
Zal men het mij veelligt ten verwijt rekenen, dat ik geen woord van critiek of blaam onder de schetsen en herinneringen, welke ik hier zonder opzettelijke keus verzamelde, gemengd heb? Zulke blaam of critiek zijn niet eene enkele
| |
| |
maal bij mij opgekomen. Wat vastheid van genegenheden, duurzaamheid van vriendschap, volkomene consequentheid van handelen betrof, ken ik niemand, die met scott gelijkgesteld kan worden: hij was de trouwste vriend, de opregtste ziel, die immer bestaan heeft. Deze hoedanigheden wonnen hem ook eenen kring van trouwe en onveranderlijke vrienden. De lijn van zijn karakter was zoo vrij van alle kromming, dat men, hem eenmaal kennende, in eene gegevene omstandigheid, gemakkelijk met zekerheid voorspellen kon, wat hij zou doen of zeggen. Het was moeijelijk, zelfs door losheid, misslagen of onvoorzigtigheden, zijne genegenheid te verbeuren; hadt gij hem, zoo hadt gij hem voor het leven. De beste raadsman ter wereld, zonder aanmatiging of heerschzucht, vergenoegde hij zich niet met zijne vrienden te berispen, maar hielp hen. Verder wil ik niet uitweiden in den lof van eenen man, die door allen, welke hem gekend hebben, bemind, door allen, die hem gelezen hebben, bewonderd geworden is; bij wien geleerdheid het dichterlijke vuur niet uitbluschte, en die, iets bijna ongehoords, aan het prikkelbare en ligtgeraakte temperament van het genie, aan deszelfs schitterendste werkingen, al de kalme en bescheidene, al de strenge en verhevene deugden paarde, waarvan hooge geestvlugt en roem de oefening zoo moeijelijk en de vereeniging zoo zeldzaam maken. |
|