Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet huiselijk leven en de laatste oogenblikken van Walter Scott.Het is niet over het genie van Sir walter scott, dat ik spreken wil. Van welken schrijver toch is de letterkundige roem immer aan een langduriger en naauwgezetter onderzoek onderworpen geworden? Het is zijn werkdadig leven, zijne kracht van geest, zijn beleid in het bestuur zijner huiselijke zaken, zijn moed in tegenspoeden, zijne volhardende werkzaamheid in voorspoed, zijne gelatenheid bij deszelfs ommekeer, zijne hartstogtelijke liefde voor onafhankelijkheid; dit is het, wat ik voornemens ben uiteen te zetten, niet met de algemeene redevormen eener gewone lofspraak, maar met werkelijke daadzaken. Mijn stand in de | |
[pagina 352]
| |
wereld; mijne naauwe vriendschap met walter scott; de regtskundige raad, welken hij somwijlen bij mij kwam innemen, hebben mij in de gelegenheid gesteld, vrij innig vertrouwd te worden met de minstbekende bijzonderheden van een leven, zoo moedig en zoo ongekunsteld eenvoudig, dat ik het bijna groot en verheven zou noemen. Weldra zal men met mij moeten erkennen, dat, zoo de meeste schitterende daden, welker luister door de wereld bewonderd wordt, inderdaad slechts eene ijdele en nietswaardige kwakzalverij ten grondslag hebben, er daarentegen ook verborgene heldendaden bestaan, die het leven verslinden, en de hulde der menschen verwerven zouden, indien al wat achtingwaardig is door hen geacht wierd. Bij zijne intrede in de wereld was walter scott niet geheel en al van ouderlijk vermogen ontbloot. Zijn inkomen, hoezeer uiterst beperkt, (res angusta domi) onthief hem van de verschrikkelijke slavernij des letteroefenaars, die gedwongen is met zijne hersenvruchten het dagelijksche brood te koopen, maar het was niet toereikend voor een' afstammeling der scotts, voor eenen bloedverwant des Hertogs van buccleugh. Met die middelmatige fortuin en met eene ligchaamsgezondheid, die, in 1818 eenen schok bekomen hebbende, sedert, tot zijnen dood toe, wankelend gebleven is, was het, dat hij zich in minder dan twaalf jaren tijds tot den eersten rang der letterkundige vernuften van Europa verhief, een geweldig zwaar bankroet doorstond, veertig boekdeelen in het licht gaf, verbindtenissen gestand deed, welke menig rijk' bankier in verlegenheid gebragt zouden hebben, en onder den arbeid bezweek, zonder vermogen aan zijn gezin na te laten, terwijl hij inspanning, zweet en bloed opgeofferd had aan eer en trouw. Men bewondert walter scott, na zijne werken gelezen te hebben; en echter kent men nog slechts de helft van zijn genie, ziel en deugd. Ik ben in de laatste tijden van zijn leven zijn vriend geweest, en de bewijzen, welke ik voornemens ben bij te brengen, betreffen uitsluitend dat tijdperk van worsteling. In 1818 bragt eene galziekte zijne gezondheid in wanorde en ondermijnde zijn oorspronkelijk sterk ligchaamsgestel: elk ander zou onder den schok bezweken zijn; maar scott was een van die gunstelingen der natuur, die van het Opperwezen eene onbeschrijfelijke spierkracht ontvangen hebben, gepaard aan de fijnste gevoeligheid van het zenuwstelsel. Even als mi- | |
[pagina 353]
| |
rabeau, luther, fox, was hij een forsche kampvechter, begaafd met de constitutie van den man van genie; een dubbel temperament, welks hoogst zeldzame vereeniging nimmer mist wonderen te weeg te brengen. Een zijner vertrouwdste vrienden zegt, dat de spierkracht zijner armen geweldig was, en dat de ontwikkeling der borstkas bij hem de evenredigheden der sterkste manspersonen te boven ging. Overmatige arbeid heeft die reuzenkracht eindelijk gefnuikt: men weet, dat het eigen is aan verstandelijke werkzaamheden, den invloed van het zenuwgestel te verhoogen, ten koste der zamentrekbaarheid van de spieren. In 1818 ontmoette ik walter scott in eene der volkrijkste straten van Edimburg; hij zat te paard, voorovergebogen op den knop van den zadel, had moeite zich op te houden, bleek, met rimpels op het voorhoofd; hij geleek naar een stervende. ‘Zie eens,’ zeide hij tot mij, ‘ik rijd te paard voor mijne gezondheid; waarlijk de ellendigste aller ligchaamsbewegingen! De Doctors zeggen mij, dat lijden niet doet sterven. Moet ik nog drie maanden lijden, gelijk ik sedert eenigen tijd geleden heb, dan is sterven beter.’ Niet alleen stierf hij niet, maar door vijf jaren lang eenen uiterst strengen leefregel te volgen, herstelde hij allengskens. Die worsteling met ligchaamsleed deed hem geen enkel oogenblik zijnen verstandsarbeid staken. Twee meesterstukken: Ivanhoe en de Bruid van LammermuirGa naar voetnoot(*) zijn door den zieke aan anderen in de pen gezegd: beurtelings dienden de Heer john ballantyne en zijn rentmeester william laidlaw hem tot secretarissen. (De laatste was het, aan wien de inrigting en innerlijke verdeeling van Abbotsford opgedragen geweest zijn.) Te midden der kluchtigste tooneelen, terwijl hij het poetsierlijke karakter van Caleb Obaldistone schetste, of de grappige gesprekken van dat origineel ontwierp, dwong niet zelden de hevigheid zijner ligchaamspijn hem plotseling te zwijgen; hij staakte voor eenige oogenblikken het dicteren, en, zich vervolgens het laatste woord hebbende doen voorzeggen, vatte hij den draad van zijn verhaal weder op. Op de derde reeks der Verhalen van mijn' Hospes,Ga naar voetnoot(†) op | |
[pagina 354]
| |
Ivanhoe en de Bruid van Lammermuir volgden het Klooster, de Abt, Kenilworth, twaalf boekdeelen in twaalf maanden tijds. Scott's roem had het toppunt bereikt; de Koning begiftigde hem met den titel van Baronet. Constable, wien deze werken een aanzienlijk vermogen verzekerden, schoot aan den oorsprong van hetzelve vrij groote sommen voor, door hulp van welke het kasteel Abbotsford met de uitgezochtste weelde, niet van pracht, maar van smaak en poëzij, versierd werd. Vorstelijke gastvrijheid ontving de talrijke vreemdelingen, welke Schotlands letterheid kwamen bezoeken. Hoe was het mogelijk, dat walter scott, gedwongen eene drukke en menigvuldige briefwisseling te onderhouden, veel menschen ontvangende, zijne vruchtbaarheid in het voortbrengen van geschriften niet zag verminderen? Hoe was het hem mogelijk, het getal zijner uren te vermeerderen, en niet te kort te schieten tot zoo ontzettend veel arbeids? Door welke verdeeling van zijnen tijd wist hij dit vraagstuk op te lossen? Hetgeen volgt, zal zulks doen zien. De vijf volgende jaren zagen drieëntwintig nieuwe boekdeelen in het licht komen, onder welke vooral de Zeeroover, Nigel's Lotgevallen en Quentin Durward te noemen zijn. Nieuwe verfraaijingen maakten Abbotsford bijna tot een tooverslot.Ga naar voetnoot(*) Sir walter leefde in hetzelve, als een oud Baron uit de tijden van het leenstelsel. Maar was hij dan niet eene spruit uit den stam der scotts; en waren dan deze adellijke levenswijs, die Gothische torentjes, dat heerlijke kasteel, die uitgestrekte domeinen, alles met de punt der schrijfpen veroverd, niet ten minste even wettige bezittingen, als wanneer hun eigenaar dezelve met de punt zijns degens gewonnen had? In 1825 bevond walter scott, na langdurige, onvermoeide arbeidzaamheid, en ondanks zijnen schijnbaren rijkdom, zich in vrij belemmerde omstandigheden. De domeinen van Abbotsford waren op het hoofd zijns oudsten zoons over- | |
[pagina 355]
| |
gedragen geworden, en hij zelf had, om de eer zijner zaken op te houden, voor 80,000 pond sterling aan wissels van het huis constable geëndosseerd; zijn persoonlijke eigendom, Abbotsford uitgezonderd, zou hoogstens 10,000 pond hebben opgebragt. Tot nog toe had het huis constable solide geschenen; maar eene crisis naderde; men had het crediet misbruikt, en alle beurzen dreigden zich te sluiten. Constable was een eerlijk man, maar wiens tot waagstukken geneigde geest, bij eene verbeelding vruchtbaar in uitzigten, die maar al te dikwijs bij de uitkomst bleken hersenschimmen geweest te zijn, het wezenlijke aan het onzekere waagde, en met noodlottige stoutheid de uiterste kansen der fortuin beproefde: zijne gezondheid had in 1825 veel geleden, toen hij, het al te menigvuldige, door hem in omloop gebragte, papier niet kunnende honoreren, beproeven wilde, of hij het niet kon doen vernieuwen. De vrees voor een volslagen bankroet maakte de Schotsche bankiers nog al handelbaar; maar te Londen moest men zich aan de woekereischen der geldzakken onderwerpen. De boekverkooper liet zich niet van zijn stuk brengen: hij ontwierp het plan van eene onmetelijke onderneming, tot welke napoleon's Leven, door walter scott, als 't ware de inleiding zijn moest; hij wist al de vermaardste schrijvers van het tijdpunt onder zijne vanen aan te werven; en buiten twijfel zou hij aan den ondergang ontkomen zijn, waren er niet juist toen aan de Londensche beurs zooveel ongevallen gebeurd. De schrik was algemeen; de woekeraars zelven weigerden de schikkingen, tot welke men bereid was toe te treden; constable's betalingen werden gestaakt, en walter scott moest voorzien in de voldoening der 80,000 pond sterling, (f 960,000) voor welke hij geteekend had. De slag kwam geheel onverwacht. Walter scott, met wien ik steeds naauwe vriendschapsbetrekkingen was blijven onderhouden, droeg dien zonder klagen; zijne gezondheid leed niet; zijn humeur bleef hetzelfde. Ik bezocht hem in zijn kleine huis te Edimburg, in de Castle-straat. In plaats van er de voornaamste verdieping te bewonen, was hij een' trap hooger gestegen. Bruce's schedel, een pleisterkop, afgegoten naar het bekkeneel zelf van den ouden heldenvorst, dat men in deszelfs graf gevonden had, was het eenige sieraad van den schoorsteenmantel. Een droevige November-zonneblik verlichtte dit overblijfsel van helden- | |
[pagina 356]
| |
grootheid; en geen gezigt was aandoenlijker, dan dat dier kleine kamer, bewoond door eenen man van genie, die gedwongen was, op zijn zestigste jaar, zijn geheele levensgebouw van voren af te beginnen. In Januarij 1826 was de boedelsvereffening voleindigd. Van al de briefjes, door walter scott aan de order van constable geëndosseerd, kon er niet een eenig betaald worden. Hij was nu zestig jaar oud. Hij moest zich op nieuw eene loopbaan openen, in de behoeften van zijn gezin voorzien, en daarenboven tachtigduizend pond sterling betalen; zulk een ommekeer zou den moedigsten geest hebben doen sidderen. Niet alleen vernietigde de slag zijn geheele vermogen, maar kwetste ook zijnen goeden naam. Het gerucht verspreidde zich, dat hij den waren staat van constable's zaken vooruit geweten had, en dat het endosseren der wissels een onvergeeflijk middel geweest was om zich geld te verschaffen. De gebeurtenissen hebben bewezen, hoe ongegrond deze laatste beschuldiging was. Maar wat is er, waarvan men eenen man niet beschuldigt, die zoo ongelukkig is, genie te hebben! Eenigen zijner schuldeischers, een ras dat altijd gereedelijk kwade trouw onderstelt, toonden zich uiterst gestreng: men had hun onteerende vermoedens omtrent de eerlijkheid van hunnen schuldenaar bijgebragt. Anderen, evenwel, kenden walter scott beter, en boden hem gemakkelijke schikkingen van betaling aan, gegrond op het vertrouwen, dat zijne braafheid inboezemde. Een Londensch bankier ging zelfs zoo ver van hem eene aanzienlijke som te doen toekomen, als leening om op onbepaalden tijd terug gegeven te worden. Walter scott wees het aanbod van de hand en zond het geld terug. Kalm en met een vast besluit zag hij in éénen opslag al het nachtwaken, al de jaren van moeite, al den ontzettenden arbeid vooruit, die hem de betaling dezer schulden kosten zou. Niet alleen morde hij niet, maar men hoorde hem den boekhandelaar constable, die van bedriegelijk bankroet verdacht werd, verdedigen. ‘Zoolang God mij leven en gezondheid laat,’ zeide mij walter scott, ‘zal arbeid mij niet bang maken. Jaren lang immers heb ik, begraven in de holen van een vrijwillig zwoegen, doorgebragt; waarom zou ik nu, nu deze arbeid eene onvermijdelijke noodwendigheid wordt, er voor terugbeven?’ Zonder tijdverlies deed hij zijn huis te Edimburg en de meubelen daar- | |
[pagina 357]
| |
van in openbare veiling brengen; deed, ten behoeve zijner schuldeischers, zijn leven voor vijfentwintigduizend pond sterling verzekeren; stelde, als onderpand der schuld, al de meubelen en verdere goederen te Abbotsford in hun bezit, en teekende de verbindtenis, om dezelve, met eene jaarlijks te betalen som, tot volle afdoening van kapitaal en interessen toe, te zullen inlossen. Het lot scheen besloten te hebben, zijnen moed op de proef te stellen. De winter van 1826 was te Edimburg verschrikkelijk. Het weder was streng; het geld uiterst schaarsch; de koude nijpend; het volk misnoegd. Ter naauwernood vermogten de rijken den nood der geldcrisis, der schaarschte en van het strenge winterweder te weêrstaan. Lady scott, wier zenuwachtige aandoenlijkheid sedert lang voor haren man eene bron van hartzeer en ongerustheid geweest was, verviel in eene gevaarlijke ziekte. Zij was de dochter van eenen rijken koopman uit Lyon, charpentier geheeten: weldra kwam haar verlies de rampen van walter scott nog vermeerderen; hij had steeds, niettegenstaande de verregaande ligtgeraaktheid van haren aard, in de beste eensgezindheid met haar geleefd, en was innig aan haar gehecht. Van toen af aan sloot hij zich in zijn schrijfvertrek op, en, even als de soldaat en de zeeman, die geene schrede wijken van den post, welken men aan hunnen moed vertrouwd heeft, vervulde hij, met onbuigzame volharding, de taak, welke hij zich opgelegd had. Geene klagt ontsnapte hem, zelfs niet toen het publiek zijn prijsgegeven goed kwam koopen, bij die veiling, eene grievende en meestal vernederende plegtigheid, van welke hij zelf, in zijnen Guy Mannering, eene zoo aandoenlijke beschrijving gegeven had. Hij leverde den hoogsten bieder én zijne geliefde oudheden, én zijne bijna aangebedene boeken, die voor hem van zoo hooge waarde waren. Ik kwam hem omstreeks dien tijd bezoeken; hij had, in eene afgelegen straat, een zeer klein verblijf gehuurd; een student zou er zich naauwelijks mede vergenoegd hebben; hij verliet zijnen lessenaar niet meer. Zijne briefwisseling werd met elken dag drukker en gewigtiger; alle brieven beantwoordde hij, maar uiterst kort en zonder het geschrevene immer over te lezen. Steeds ten zes ure 's morgens uit zijn bed, had hij vóór tien ure een vol blad druks van zestien bladzijden octavo of vierentwintig duodecimo, voltooid. Daar ik hem de verbazing te kennen gaf, welke | |
[pagina 358]
| |
zulk eene vlugheid van werken bij mij verwekte: ‘O!’ zeide hij, ‘dit is nog slechts een gering kunststukje!’ Zijn schrift was zoo klein en digt geworden, dat elke zijner geschrevene bladzijden twee pagina's quarto-druk vulde. Kwam hij van zijne ambtsbezigheden terug, hoe moede hij ook zijn mogt, zoo vatte hij zijne taak weder op, nam slechts een kwartier uurs voor het middagmaal, ontving het bezoek van niemand, zette zich, zoodra het dessert afgenomen was, weder aan den arbeid, en staakte dien niet vóór laat in den nacht. Meer dan eens heb ik hem voorgehouden, hoeveel nadeel deze overmatige inspanning van geesten ligchaamskrachten aan zijne gezondheid moest toebrengen. Wanneer ik zoo sprak, dan glimlachte hij en zeide: ‘Kom, kom; het ijzer dient gesmeed zoolang het heet is.’ ‘Maar, vreest gij dan niet, dat de krachtigste geest onder zulk eenen last bezwijken zal?’ ‘Neen, ik ben zelfs overtuigd, dat men zich met letterwerk een fatsoenlijk inkomen verschaffen kan, zoo men er slechts veel geduld en een' matigen arbeid aan wil besteden. Het is een redmiddel, dat ik diegenen mijner vrienden aanraad, welken de jongste bankroeten tot armoede gebragt hebben; maar niemand wil naar mij luisteren.’ Walter scott vergiste zich: uit de buitengemeene vruchtbaarheid van zijnen geest, uit zijne verwonderlijke gemakkelijkheid van werken leidde hij gevolgtrekkingen af, die op het gros der menschen niet toepasselijk zijn. Die rijke en onuitputtelijke organisatie was met eene scheppende kracht begaafd, welke haar uitsluitend eigen was. Zoo schitterend een voorbeeld moet niemand misleiden; scott zelf is onder den arbeid bezweken. Leest Lord byron's bijzondere brieven en het gedenkschrift, hetwelk de Heer dallas aan dien dichter gewijd heeft, dan zult gij weten, hoe het gelegen is met dien worstelstrijd van het genie tegen de maatschappij, die brood aan hetzelve weigert. Byron, die noch arm, noch onbekend was, heeft vreeselijk moeten lijden. Tot welke armzalige kunstmiddelen heeft hij niet zijne toevlugt moeten nemen, ik zal niet zeggen om zijnen Childe Harold te doen slagen, maar om dien slechts gedrukt te krijgen! Volharding en bekwaamheid zijn niets zonder de ondersteuning van eigen vermogen; het bestaan en de welvaart van den man van genie hangen van de onzekerste wisselkan- | |
[pagina 359]
| |
sen af, zoo kapitalen, door zijne voorouders nagelaten, hem niet te hulp komen. De eerste vrucht van dien geduchten arbeid, aan welken walter scott zich onderwierp, was een werk van ongelijk mindere waarde dan eenig dergene, welke de beroemde romanschrijver tot nog toe in het licht gegeven had, te weten Woodstock. Het slaafsche van werktuigelijken arbeid doet zich in dit opstel gevoelen; het mist de ongedwongenheid, de vrije opwelling, de wilde en onafhankelijke bevalligheid van Ivanhoe en Old Mortality. Constable's schuldeischers wilden op den druk van het werk beslag leggen, onder voorwendsel dat het aan dien boekhandelaar verkocht geworden en het derhalve nu hun eigendom was. ‘Het is waar,’ antwoordde scott hun, ‘ik heb beloofd te schrijven en constable heeft beloofd te betalen; maar constable heeft niet betaald, dus ben ik ook niet meer gehouden te schrijven. De helft van den roman zit nog in mijn hoofd en zal er in blijven tot gij u beter bezint.’ Deze standvastigheid bragt de aanvallers van hun stuk, en men veroorloofde walter scott eindelijk, zijne eigene schuldeischers te betalen naar mate hij werkte en geld ontving. De Geschiedenis van napoleon, die op Woodstock volgde, werd met eenen onbeschrijfelijken spoed voltooid; destijds was het, dat hij, om documenten te verzamelen en zekerheid te erlangen omtrent een en ander, een uitstapje naar Parijs deed; welk reistogtje veel toebragt tot herstel zijner gezondheid en tot verpoozing van zijnen afgematten geest. ‘Wat zegt gij,’ vroeg ik hem, ‘van uw togtje naar Frankrijk?’ ‘Het zou allerliefst geweest zijn, zoo ik het incognito had kunnen bewaren; het luidruchtig eeronthaal, dat men mij gedaan heeft, is mij uiterst lastig geweest; maar beweging, plaatsverandering, nieuwheid van voorwerpen en al de drukte der reis hebben mij doen herleven. Te Edimburg waren mijne nachten slapeloos; eerst te Parijs heb ik weder leeren slapen. In Schotland hielden mijn ambt en het Leven van napoleon al mijne uren bezig, vermoeiden én mijnen geest én mijn ligchaam; slaap kwam in mijne oogen niet.’ De negen boekdeelen dier Geschiedenis van napoleon, een werk van zoo veel omvang, zoo ingewikkeid, zoo moeijelijk om er meester van te worden, vloeiden in één enkel | |
[pagina 360]
| |
jaar tijds uit zijne pen. De heldere schranderheid van zijnen geest bragt den onmetelijken schat van bouwstoffen, waarover hij beschikken kon, in orde en verband. Maar, te ontkennen is het niet, talrijke sporen van overhaasting en achteloosheid ontsieren dat groote werk. Menigmaal heeft hij zijn leedwezen betuigd, dat hij aan de geschiedenis van napoleon niet al den tijd had kunnen wijden, dien zulk eene onderneming vereischte. Uit het oogpunt van geldelijk belang had de uitslag zijne hoop zelfs overtroffen; het manuscript had hem 14,000 pond sterling (f 168,000) opgebragt. Met deze som begon hij de aflossing zijner schulden, en, in handen zijner schuldeischers gestort, bragt zij zijne lasteteraars tot zwijgen. De oude gastvrijheid van zijn huis werd hervat, en met haar eene der uitgezochtste genietingen van zijn leven; de meeste tijdschriften dongen naar zijne medewerking, als naar eene gunst; buitenlanders betaalden, met handen vol gouds, elken regel van zijn schrift. Daar de staat zijner geldmiddelen hem niet langer vergunde, om ongelukkige schrijvers met geld te ondersteunen, vergoedde hij dit onvermogen, door hunnen letterarbeid in beoordeelende artikelen te vermelden en aan te prijzen; een liefdewerk, waaraan hij een deel van zijnen, thans zoo dubbel kostbaren, tijd besteedde. ‘Ik doe al wat ik kan,’ zeide hij mij eens; ‘doch maar al te dikwijls zijn mijne pogingen vruchteloos: de schrijver, dien ik van eenen goeden kant wil doen kennen, beijvert zich somtijds, om mij door slechte werken te logenstraffen. Er zijn lieden, die zich de ongeloofelijkste moeite geven, om zelven hun oordeel te spreken; ongelukkigen, die niets ter wereld in staat is te redden.’
(Het vervolg en slot hierna.) |
|