Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 348]
| |
bestaat, of liever dat geen lid van 's menschen ligchaam het andere weêrspreekt, zoo volgt daaruit misschien van zelf, dat alle ligchamelijke bewegingen van den mensch zich naar zijn temperament en karakter wijzigen - dus ook de bewegingen der hand, welke de schrijfpen bestuurt. Op eene uitmuntende wijs heeft lavater, in zijne Physiognomische Fragmenten, deze stelling verder uitgewerkt; hij gelooft niet alleen in 's menschen karakter eene bewonderenswaardige overeenkomst met deszelfs handschrift te vinden, maar ook in de overige bewegingen des ligchaams, en onder deze voornamelijk tusschen spraak, gang en schrift. Wil men echter den, bij andere physiognomische onderstellingen en vraagpunten menigwerf te zeer aan zijne verbeelding toegevenden lavater, ook met opzigt tot het hier beweerde niet als gezag laten gelden, zoo moet men in bedenking nemen, dat vele andere, van alle dweeperij afkeerige, uiterst bedachtzame mannen, onder welke wij hier alleen göthe noemen willen, wiens schoone verzameling handschriften van beroemde mannen daarvan het duidelijkste bewijs levert, zich althans geene vijanden der leer wegens het karakter der handschriften verklaard hebben. Uitgever dezes had vroeger gelegenheid, om dikwerf iets tot göthe's verzameling bij te dragen, en heeft daarbij van hem meer dan eenmaal de verzekering ontvangen: ‘dat het oordeel over het karakter der menschen, uit hunne handschriften afgeleid, hem zelden bedrogen had.’ De Physiognomische Fragmenten van lavater zijn deels vergeten, deels is het werk zeer zeldzaam en kostbaar geworden, en dus niet ligt voor ieder ten gebruike te verkrijgen. Wat deze buitengewone man over de handschriften der menschen gezegd heeft, zal derhalve zeker niet ongaarne gelezen worden; waarom dan ook de daartoe betrekkelijke plaats hier moge volgen: ‘Het eenvoudigste woord, dat zoo spoedig terneêrgeschreven is, hoe vele verschillend aangelegde punten bevat het niet! Uit hoe menigerlei bogten is het niet zaamgesteld! Wordt | |
[pagina 349]
| |
niet deze verscheidenheid in alle handschriften door ieder erkend? Spreken zelfs niet wettig ingestelde Geregtshoven, die anders de physiognomie van den geheelen mensch verwerpen, regt op de physiognomie van zijn handschrift? Dat wil zeggen: onderstelt men het niet als hoogstwaarschijnlijk, dat (eenige weinigen uitgezonderd) ieder mensch zijn eigen, persoonlijk en onnabootsbaar, ten minste zelden en moeijelijk geheel nabootsbaar handschrift heeft? En deze onloochenbare verscheidenheid zou geenen grond in de werkelijke verscheidenheid van het menschelijke karakter hebben? Men zal mij tegenwerpen: “Dezelfde mensch, die toch maar één karakter heeft, schrijft menigmaal zoo verschillend als mogelijk is.” Ik antwoord: Dezelfde mensch, die toch maar één karakter heeft, handelt menigmaal, ten minsten volgens den uiterlijken schijn, zoo verschillend als mogelijk is. En evenwel zelfs zijne meest verschillende handelingen hebben éénen stempel, ééne kleur, één gehalte. - Doch dit moge zijn zoo het wil; zoo is nogtans deze verscheidenheid in het schrift van eenen en denzelfden mensch geen bewijs tegen het beteekenisvolle, dat in het handschrift ligt, maar veeleer een duidelijk bewijs daarvoor. Want juist uit deze verscheidenheid wordt blijkbaar, dat het handschrift van een' mensch zich telkenmale rigt naar den toestand en de gemoedsgesteldheid, waarin hij zich voor dien tijd bevindt. Dezelfde mensch zal, met dezelfde inkt, dezelfde pen, op hetzelfde papier, aan zijn schrift een ander kenmerk geven, wanneer hij hevig vertoornd is, dan wanneer hij liefderijk en broederlijk troost. Wie durft loochenen, dat men het niet menigmaal een geschrift gemakkelijk kan aanzien, of het met kalmte of met onrust geschreven is? of het eenen langzamen, dan wel snellen, ordelijken of onordelijken, vasten of weifelenden, vluggen of loggen schrijver gehad heeft? Zijn niet over het algemeen bijna al de handschriften van vrouwen meer vrouwelijk en minder vast dan die der mannen? Hoe meer ik de verschillende handschriften, die mij onder het oog ko- | |
[pagina 350]
| |
men, vergelijk, des te zekerder word ik, dat zij physiognomische uitdrukkingen, uitvloeisels van het karakter des schrijvers zijn. - Alle volken bijna hebben hunne nationale handschriften, gelijk zij hunne nationale troniën hebben - van welke ieder iets van het karakter der natie bezit, en niettemin ieder van de andere zoo zeer verschilt. Om mij wèl te verstaan: niet het geheele karakter, niet alle karakters, maar van menige karakters veel, van eenige daarentegen weinig, laat zich uit het bloote handschrift opmaken.’ Eene zeer merkwaardige verzameling van eigenhandig geschrevene, meestal ook wegens den inhoud belangrijke brieven van voorname personen uit alle landen en tijden, ligt den Uitgever dezes ten gebruike, en ook hij heeft, door derzelver bestudering, gelegenheid gehad, zich op menigerlei wijze van de waarheid der stelling van lavater te overtuigen. | |
Voltaire aan Frederik II.Voltaire (geb. 20 Febr. 1691, gest. 30 Mei 1778) was op den 10 Julij 1750 naar Potsdam gekomen, om zijne dagen bij den Koning te eindigen; maar bekende omstandigheden verstoorden maar al te spoedig den vrede, en de vermaarde Fransche Dichter verliet, na menigerlei bittere krenkingen, op den 26 Mei 1753, Potsdam, begaf zich eerst naar de Baden van Plombieres; vervolgens, na eenig rondzwerven in Lotharingen en het zuiden van Frankrijk, zette hij zich bij Genève neder, alwaar hij een landgoed kocht, aan hetwelk hij den naam Délices gaf. Nog in hetzelfde jaar 1753 ware voltaire alreeds gaarne naar Sanssouci teruggekeerd; maar het gerucht, dat hij in Pruissen had achtergelaten, was hem tegen. Den 1 April 1754 schreef de Koning aan darget: ‘Voltaire heeft weder pogingen gedaan, om te mogen terugkeeren; maar de Hemel verhoede zulks: de Man is goed om gelezen te worden, maar gevaarlijk in den omgang.’ Zoo liet frederik, in Mei 1754, eenen brief van voltaire, zeer lakoniek, door eene vreemde hand beantwoorden. Eindelijk evenwel vergaf de Koning: hij bewonderde voltaire's geest te zeer, dan dat hij de briefwisseling met hem, waaraan hij gewoon was, niet gaarne | |
[pagina 351]
| |
wilde vernieuwen. In het begin van Julij 1755 kwam de jonge villaume, als Secretaris des Konings, met aanbevelingen van Délices, waardoor de oude vriendschappelijke betrekking weder schijnt aangeknoopt te zijn. Het eerste nagebleven blijk der nieuwe verbindtenis van voltaire met den Koning is de hier medegedeelde brief van den 4 Augustus 1755, waarbij des eerstgenoemden nieuwe Treurspel, het Weeskind van China, gevoegd was. Een geschenk, met zulke woorden vergezeld, konde frederik, bij zijne geestdrift voor des schrijvers poëzij, niet weêrstaan. Deze aanwijzingen mogen de belangrijkheid eens briefs doen kennen, welke hier, voor zoo veel wij weten, het eerst in druk en prent verschijnt. | |
Rousseau, (geb. 1712, overl. 2 Julij 1778) aan den Heer Pannifex.Met de plaatsteekening: Londres, chez marc michel rey, Libraire, verscheen in 1763 een werk in twee deelen: l'Optique, ou le Chinois à Memphis; essais traduits de l'Egyptien. Het werk baarde groot opzien en veel strijd, wie wel de Maker zijn mogt. De Heer pannifex, die naar Straatsburg zich begaf, om er den Genèver Wijsgeer te ontmoeten, bragt het genoemde werk naar het vaderland, waarin rousseau eigenhandig de hier getrouwelijk afgeteekende regels schreef. |
|