Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 329]
| |||||
Mengelwerk.Verhandeling, ten betooge, dat, en hoe, de Maatschappij: tot nut van 't algemeen, nog verder, overeenkomstig hare zinspreuk, kan werkzaam zijn.
| |||||
[pagina 330]
| |||||
en uitgevoerd, draagt het kenmerk van menschelijke onvolkomenheid. Zijn de bedoelingen zuiver, zoo gaat men te rade met ondervinding, en leert het gebrekkige opmerken en verbeteren. Dus werden ook de werkzaamheden der Maatschappij gewijzigd naar de veranderde behoefte der tijden. Eene menigte van geschriften over allerlei onderwerpen, gedurende eene halve eeuw uitgegeven, moge hiervan ten bewijze strekken. Daar is reeds zoo veel in het licht verschenen, dat men zoude kunnen vragen, of niet de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen haar eigenlijk doel bereikt hebbe. Bij mij althans kwam deze bedenking weleens op. De viering van het halve Eeuwfeest verlevendigde dezelve. Misschien zijn er onder mijne Hoorders deze en gene, die in hetzelfde geval zich bevinden. Om voor mijzelven een helderder inzigt in de zaak te erlangen, vestigde ik op dit punt mijne gedachten, en meende in hetzelve een gepast onderwerp voor eene spreekbeurt te vinden. Ik hoop en vertrouwe, dat men, het gebrekkige verschoonende, mij met welwillendheid zal hooren, wanneer ik
I. Daar ik het genoegen heb, tot voorstanders en leden van de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen het woord te voeren, behoef ik geene wanbegrippen en vooroordeelen te bestrijden. Waart gij niet overtuigd van het heilzame dezer inrigting, gij zoudt immers ophouden, door uwe bijdragen dezelve te ondersteunen. Voorloopig mag ik derhalve mij verzekerd houden, dat gij allen in mijn gevoelen staat, en alzoo toestemt hetgene ik hierover wilde zeggen. Welligt zal het evenwel eenige nuttigheid hebben, zoo ik de gronden aanwijs, waarop mijne overtuiging steunt. Men kan eene zaak uit verschillende oogpunten beschouwen. De meeste dingen zijn van dien aard, dat | |||||
[pagina 331]
| |||||
ze zich anders aan het oog vertoonen, wanneer men van eene andere zijde ziet. Nemen wij nu in aanmerking, wat er sedert vijftig jaren gedaan is tot verbetering van schoolwezen en volksonderwijs, zoo zoude het kunnen schijnen, dat de Maatschappij haar eigenlijk doel bereikt heeft. De voorraad van leer- en leesboeken is ongemeen groot en wordt dagelijks nog grooter, zoodat de keuze soms moeijelijkheid veroorzaakt. Doch wanneer men de zaak naauwkeuriger en van alle kanten beziet, blijkt ten duidelijkste, dat de opgenomene taak geenszins is afgedaan. De Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen heeft het hare toegebragt, om het onderwijs der jeugd te verbeteren; maar dit verbeterd schoolonderwijs is slechts middel - geen doel op zichzelve. Tot staving van dit gezegde behoef ik alleen mij te beroepen op de Wetten, die de werkzaamheden bepalen. Het eerste Artikel daarvan luidt: Het doel van de Maatschappij is: Godsvrucht en goede Zeden, overeenkomstig de grondbeginselen van de Christelijke Godsdienst, te bevorderen; nuttige kundigheden, voornamelijk onder mingeoefenden, voort te planten, en, zoo veel mogelijk, algemeen volksgeluk te verspreiden. Gij ziet hier, dat godsvrucht en goede zeden op den voorgrond staan. Niemand zal willen beweren, dat men te dezen opzigte geene verbetering meer heeft te wenschen. Integendeel, daar is velerwege gebrek aan echte godsdienstigheid. Overdrijven misschien eenigen de klagten hierover, het valt niet te ontkennen, dat onverschilligheid, ligtzinnigheid en losheid van beginselen te veel veld gewonnen hebben. En wat zal ik zeggen van de zeden? Ik behoor geenszins onder die lieden, welke bij voorkeur het kwade schijnen op te merken en als door een niet helder glas te zien; liefst beschouw ik menschen en zaken van de gunstigste zijde, maar wil echter mijzelven niet misleiden en het verkeerde goed noemen. Gedraagt zich de menigte steeds op betamelijke wijze? Wij allen moeten | |||||
[pagina 332]
| |||||
bekennen, dat hieraan zeer veel hapert. Wanneer men slechts acht geeft, ontwaart men gedurig slechte gewoonten, misbruiken en allerlei verkeerdheden. Elk tijdperk heeft zijne eigene gevaren en gebreken. Terwijl het in eenige opzigten beter wordt, verergeren op een ander punt weder de zeden; zoodat het den onpartijdigen opmerker weleens moeijelijk valt, eene stellige uitspraak omtrent vooruitgang of teruggang te doen. Wie meent geene reden te hebben, om te klagen over het gedrag van dienstboden en werklieden? En ziet men op de eigenlijke oorzaken van het kwaad, ik schroom niet, in de eerste plaats onkunde te noemen. Wat men ook van volksverlichting moge zeggen en roemen, voor vele menschen is het nog nacht. Geen helder licht bestraalt den geest. Wanbegrippen en vooroordeelen, met de moedermelk ingezogen, laten niet zoo gemakkelijk zich verdrijven. Het ontbreekt geenszins aan hulpmiddelen tot verspreiding van nuttige kennis; doch hoe velen worden door omstandigheden verhinderd, daarvan behoorlijk gebruik te maken! En wordt al het lezen en schrijven werktuigelijk geleerd, hiermede is geenszins het eigenlijk doel bereikt. Verstand en hart beide hebben behoeften, die bevrediging vereischen, opdat de geheele mensch zich wèl bevinde. Het valt niet moeijelijk, de jeugd eenige klanken te leeren nazeggen; maar juiste en heldere begrippen bij te brengen en ware levenswijsheid mede te deelen en naar vaste beginselen te doen handelen, overeenkomstig de eischen des Christendoms - dit is geen gemakkelijk werk, dat men in weinig tijds voltooit. Wie moet niet bekennen, dat er aan het algemeene volksgeluk nog veel ontbreekt? De oorzaken zijn geenszins verre te zoeken. Daar bestaat een naauw verband tusschen volkszeden en volksgeluk. In vergelijking met anderen, mogen wij van geluk spreken. Hier wordt betrekkelijk veel goeds gevonden, wanneer wij zien op minder gelukkige natuurgenooten; doch in de geringere standen vooral is opbeuring noodig, opdat een hooger | |||||
[pagina 333]
| |||||
levensbeginsel zich ontwikkele en werkzaam worde. Bij vroegere eenvoudigheid van zeden was de verzoeking ten kwade niet zoo groot en niet zoo menigvuldig. De vorderingen in werktuigelijke kunsten brengen eigene gevaren mede, waartegen niet ieder de noodige behoedzaamheid weet te gebruiken. De tijdgeest helt over, om aan stoffelijke belangen te hooge waarde te hechten. Menigeen is vergenoegd, wanneer slechts de dierlijke behoefte des levens voldaan mag worden. Zinnelijke genietingen en vermaken houden den geheelen mensch te zeer bezig. Onkunde, gebrek aan verstandelijke en zedelijke ontwikkeling, vooroordeelen, wanbegrippen en kwade gewoonten zijn aan te merken, deels als oorzaken, deels ook als gevolgen van armoede. Wil men volksgeluk bevorderen, men beginne met volksverlichting, doch met zoodanige volksverlichting, die uitgaat van Christelijke beginselen. Ik ken geen ander waar licht, en al wat men strijdig tegen den geest van het Evangelie onderneemt, zal geen heil voor de menschheid, maar wel verderf aanbrengen. Geene kennis, die opgeblazen maakt, wordt gevorderd; daar is behoefte aan zulke nuttige kundigheden, welke ieder noodig heeft, om in zijnen kring en stand zijne pligten behoorlijk te vervullen. Dan is volksverlichting heilzaam, dan bevordert dezelve godsvrucht en goede zeden, overeenkomstig de grondbeginselen der Christelijke Godsdienst, maar dan werkt men tevens mede, om algemeen volksgeluk te verspreiden. De Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen heeft hare taak derhalve nog geenszins volbragt. Zij werkt wel voornamelijk voor lieden uit de geringere volksklasse, die vroeger te zeer verwaarloosd werden; anderen zijn echter niet uitgesloten van hare bemoeijingen. De zinspreuk, die zij voert, kan het uitwijzen. Algemeen volksgeluk door middel van kennis en godsdienstigheid te bevorderen, is het doel. Wijzelve, die door ons lidmaatschap tot instandhouding der Maatschappij toebrengen, wij kunnen voor onszelven nut trekken uit ha- | |||||
[pagina 334]
| |||||
re uitgegevene werken, maar vooral uit het bijwonen der Departementsvergaderingen. Hier wordt dikwerf eenig belangrijk onderwerp behandeld - menig wenk gegeven, die, verstaan en behartigd, heilzame gevolgen heeft. En hoe vele inrigtingen ten algemeenen beste bestaan er reeds, welke door onze Maatschappij daargesteld of bevorderd werden! Doch daar blijft nog veel te doen over, wanneer men ziet op gebrek aan godsvrucht en goede zeden, op onwetendheid en op min volkomen volksgeluk. Wij zullen bij voortduring werk genoeg vinden. Telkens komt er een nieuw geslacht aan, in welks behoeften voorzien moet worden. Tijden en omstandigheden maken zekere wijzigingen in het aanwenden der middelen noodzakelijk. Het komt er dus slechts op aan, dat men wete, hoe de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen verder aan hare zinspreuk zal moeten beantwoorden. II. Ik heb voorgenomen, in de tweede plaats hierover te spreken, en mede te deelen, wat mij het meest belangrijk is voorgekomen. Ik ben tot het moeijelijkste gedeelte mijner rede genaderd, en kan wegens de beperktheid des tijds slechts wenken geven. Men neme welwillend op, wat uit ware belangstelling in de hoofdzaak wordt aangeboden. De Maatschappij, die gedurende eene halve eeuw inderdaad veel goeds heeft bevorderd, zal tot nut van het algemeen blijven werken, zoo men het eigenlijk doel niet uit het oog verliest, maar door middel der verspreiding van nuttige kundigheden volksgeluk tracht te vestigen op Godsdienst en zedelijkheid, overeenkomstig de grondbeginselen des Christendoms. Dit is een hoofdvereischte, waarvan het wèl slagen grootendeels zal afhangen. Alles, wat gedaan wordt, moet hieraan ondergeschikt zijn en hierop eeniglijk uitloopen. Men kan derhalve op den ingeslagen weg voortgaan. Het doel blijft steeds hetzelfde, en de middelen worden gewijzigd naar de verschillende behoefte der tijden. Zoo handelde men van de eerste oprigting af aan, gedurende eene halve eeuw, | |||||
[pagina 335]
| |||||
die prijsvragen werden ter beantwoording opgegeven, welke men, naar gelang van omstandigheden, elk jaar bij meerderheid van stemmen het belangrijkst oordeelde. Zoo moet men vervolgens ook handelen, om bij voortduring tot algemeen nut te werken. Wat de Maatschappij doet, behoort tot bevordering van de hooge belangen der menschheid te dienen. Maar omstandigheden zijn niet meer geheel dezelfde, als vóór eene halve eeuw. Tot nut van het algemeen werd reeds een zoodanig aantal van boeken uitgegeven, dat er geene groote behoefte aan vermenigvuldiging meer bestaat. Maar vraagt men, of deze boeken in de regte handen komen, gelezen worden, en het bedoelde nut stichten, ik wenschte hierop een bevestigend antwoord te kunnen geven; maar ik meen reden te hebben, om het tegendeel als waarheid aan te nemen. De Departementen kunnen het meest toebrengen, om dit gebrekkige, dat niet aan den aard der inrigting zelve moet geweten worden, te verhelpen. Doch hierover straks nader. Dewijl er reeds zoo aanmerkelijke voorraad van geschriften voor scholen en huisgezinnen bestaat, beginnen de werkzaamheden der Maatschappij in dit opzigt te verminderen. Bovendien, daar er reeds zoo veel gedaan is en de zaken een' geregelden loop hebben, moet volgen, dat men op de punten van beschrijving een geringer aantal voorstellen heeft te verwachten. Ook de Algemeene Vergaderingen zullen voortaan, in zekeren zin, niet meer zoo veel belangrijks opleveren. Ik zeg, in zekeren zin. Men zal op den duur niet zoo vele onderwerpen voor nieuwe prijsstoffen vinden. Verminderen de bijzondere voorstellen, zoo valt er minder te overwegen en te beslissen. Doch aan een' anderen kant zullen misschien de werkzaamheden in omvang en belangrijkheid kunnen toenemen. Dit wordt zeker het geval, wanneer men volksverlichting nog meer dienstbaar aan het bevorderen van zedelijkheid tracht te maken. Blijft men slechts werken in den geest des Christendoms, zoo ligt er nog een ruim veld ter bearbeiding. De Maatschappij kan bij | |||||
[pagina 336]
| |||||
voortduring algemeen nut stichten. Het aankomend geslacht heeft zijne behoeften, en de veranderde tijdgeest vordert steeds zekere behoedzaamheid. Het is derhalve eene belangrijke zaak, dat mannen uit verschillende steden en dorpen des vaderlands jaarlijks zamenkomen, om een broederlijk feest te vieren. Zoodanige vereeniging van menschenvrienden heeft hare groote nuttigheid. Hier brengt men als in een middelpunt bijeen, wat strekken kan, om heilzame kennis, godsdienstige veredeling en volksgeluk te bevorderen. Zoo komt er veel ter sprake, hetgeen misschien anders in het openbaar niet gezegd zou zijn; en wat tot nut van het algemeen kan strekken, verspreidt zich van uit dit middelpunt wederom in allerlei rigtingen door het geheele land. De wisseling van gedachten geeft nieuwe inzigten, en het goede voorbeeld vindt navolging. Indien de Maatschappij dan getrouw blijft aan haar beginsel, zal zij voortaan werk genoeg vinden. En, zoo ik wèl zie, rust nu vooral op de Departementen de belangrijke taak, om, naar gelang van plaatselijke behoeften en omstandigheden, datgene in werking en beoefening te brengen, wat inderdaad tot algemeen nut kan strekken. Het algemeene doel der Maatschappij moet hoofddoel van elke harer Afdeelingen blijven: Bevordering van godsvrucht en goede zeden, overeenkomstig de beginselen van de Christelijke Godsdienst, - voortplanting van nuttige kundigheden, vooral onder mingeoefenden, - verspreiding van algemeen volksgeluk. Onwetendheid, die oorzaak van veel kwaad en onheil is, worde in de eerste plaats bestreden. De middelen hiertoe zijn voorhanden. Men zie toe, en werke mede, dat geen kind van het noodige onderwijs verstoken blijve. Avond-Herhalingscholen en Zondagscholen, waar men die kan hebben, zullen veel nut doen, wanneer deze inrigtingen niet enkel strekken, om de kunst van lezen en schrijven werktuigelijk te leeren, maar voornamelijk dienen, om echt Christelijke begrippen en beginselen, naar eisch der | |||||
[pagina 337]
| |||||
behoeften van kring en stand, in te prenten. Volksverlichting, alzoo gewijzigd, kan nooit nadeel doen. Integendeel, algemeen volksgeluk moet er door bevorderd worden, wanneer een onbekrompen, milde, Christelijke geest het geheel bezielt. Een middel tot verspreiding van nuttige kundigheden is verder het lezen van goede boeken. Aan mingeoefenden ontbreekt gewoonlijk datgene, wat vereischt wordt, om zich dezelve aan te schaffen - het noodige geld en de noodige kennis tot het doen van de beste keuze. Leesbibliotheken, door de Departementen opgerigt, kunnen aan deze behoefte voldoen. Doch er is onberekenbaar veel aan gelegen, welke geschriften men in handen geeft. Eene zoodanige boekerij moet werkelijk tot nut van het algemeen strekken. Heeft men aanvankelijk misschien meer gezorgd, om den leeslust eerst op te wekken, thans vooral eischt de behoefte des tijds, dat alles aangewend worde, om den smaak der lezenden te veredelen, en door verlichting des verstands de verbetering des harten gemakkelijker te maken. Eene Leesbibliotheek tot nut van 't algemeen moet alleen die werken bevatten, welke ter bereiking van het hoofddoel dienen. Biedt men boeken aan, die op zichzelve wel goed zijn, doch meerdere verstandsontwikkeling onderstellen en een beter geoefend oordeel vorderen, zoo worden niet de bedoelde nuttige kundigheden voortgeplant. Doet het lezen al geene schade, voordeel is er geenszins van te verwachten. Men moet vatbaarheid, stand en betrekkingen der lieden in aanmerking nemen, ten wier behoeve zoodanige Leesbibliotheken opgerigt worden. Werkjes, die regtstreeks tot bevordering van godsvrucht en goede zeden strekken, verdienen de voorkeur. Gevaarlijk en nadeelig zijn alle zoodanige boeken, welke te zeer op de verbeelding werken, of zelfs de ondeugd in een bevallig gewaad tooijen. Ik veroordeel niet elken roman, maar alleen diegenen, welke het menschelijk leven geheel anders voorstellen, dan het is in de werkelijke wereld. Het lezen daarvan verslapt den geest, geeft | |||||
[pagina 338]
| |||||
aan het denkvermogen eene verkeerde rigting, en wekt begeerten, welke voldoening verlangen. Het is een zoet vergif, dat verschrikkelijke uitwerkselen kan hebben. Ontevredenheid, overdrevene eerzucht, ligtzinnigheid, verwaarloozing der pligten van beroep en stand, losbandigheid, armoede en ellende zijn meermalen de gevolgen. Men moet aan mingeoefenden nooit iets uitreiken, dat geene godsdienstige en zedelijke strekking heeft. Anders zoude men het algemeene volksgeluk eerder ondermijnen, dan bevestigen en vermeerderen. Maar de Departementen kunnen nog meer doen, dan het onderwijs der jeugd onder de geringere klasse te bevorderen, en goede boeken om niet ter lezing aan te bieden. Men moet een' beteren volksgeest zoeken op te wekken door zoodanige middelen, als meest doelmatig schijnen en plaatselijke omstandigheden toelaten. Behoefte en gebrek belemmeren de noodige verstandsontwikkeling en verlagen het volkskarakter. Neem de oorzaken der armoede weg, en gij zult veel gewonnen hebben. Is dit niet mogelijk, men trachte dan op te beuren en werk te verschaffen, opdat eerlijke vlijt brood moge vinden. Alle bedelarij is verderfelijk. Verloop in den handel en gebrek aan vertier veroorzaken soms kwijning of stilstand in deze en gene bedrijven. Het algemeene belang vordert, dat men nieuwe bronnen van bestaan opspore. Men moet de vlijt opwekken en aanmoedigen, om volksgeluk te verspreiden. Men geve aan ledige handen bezigheid, opdat nooit de luiheid voedsel vinde, maar de waarlijk hulpbehoevende armoede des te meer ondersteuning erlange. Wanneer menschenvrienden de belangen der schamele menigte zich aantrekken, is er doorgaans wel eenige arbeid te vinden, waarmede iets valt te verdienen. Verder zoude het tot bevordering van algemeen volksgeluk strekken, zoo men met vereenigde pogingen kon slagen, om onder de geringere standen, vooral bij dienstboden en werklieden, een' beteren geest op te wekken en edeler gezindheden in te boezemen. Ik acht dit voor- | |||||
[pagina 339]
| |||||
al in onzen tijd noodig. Omstandigheden zijn van dien aard, dat verzoekingen ten kwade telkens toenemen. De middelen daartegen moeten vermeerderd en aangewend worden. Welligt zouden voorlezingen in den volkstoon hiertoe kunnen dienen. Gebrek aan overleg en huishoudelijkheid is in den geringeren stand dikwerf oorzaak van verwaarloozing en armoede. Men geve aan de meisjes vooral gelegenheid, om de noodwendigste kundigheden voor haren toekomstigen stand op te doen. Zoo zullen zij orde en vlijt leeren beminnen, maar tevens betere dienstboden en eenmaal gelukkiger huismoeders worden, welke door huishoudelijkheid het welzijn van man en kroost bevorderen. Langs dezen weg, meen ik, zal men door volksverlichting tot vermeerdering van volksgeluk toebrengen. En zoo ligt er dan voor de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen nog een ruim veld ter bearbeiding. Wij zullen op onze Departementsvergaderingen ook voortaan genoeg te doen vinden. Mede voor onszelven kunnen deze zamenkomsten nuttigheid hebben. Men vindt hier niet alleen eene aangename verpoozing, maar hoort ook van tijd tot tijd, wat misschien anders niet opzettelijk overdacht zou worden. Voor jongelingen inzonderheid acht ik het bijwonen der Departementsvergaderingen heilzaam. Die opmerkt althans ontvangt weleens wenken, welke tot bevordering van ware levenswijsheid dienstig zijn. Hier kan gezegd worden, wat in de kerk niet past. Men gaat met de behoeften des tijds te rade. Zoo werkt onze loffelijke Maatschappij op den volksgeest. Men onthoudt zich van godsdienstige en staatkundige twisten. Het hoofddoel blijft: Nuttige kundigheden voort te planten, - godsvrucht en zedelijkheid, overeenkomstig de grondbeginselen der Christelijke Godsdienst, te bevorderen. In dezen geest willen wij voortwerken. Zoo zullen wij plaatselijk nut stichten, de oorzaken van armoede helpen verminderen, huiselijk genoegen vergrooten, en, onder Gods zegen, het onze toebrengen tot vermeerdering van algemeen volksgeluk. |
|