handen, zoo als men doet, wanneer men dezelve door wrijven wil verwarmen; de meesten met uitgestrekten gebogen' arm, gelijk wanneer men in het want eens schips wil klimmen. Vier à vijf beeldschoone meisjes van zes tot zestien jaren, met nog rooskleurde lippen, staarden mij met hare opene blaauwe oogen aan, alsof zij spreken wilden. Ik kon mij naauwelijks verbeelden, dat ze dood waren; ik raakte hare wangen aan - hard als steen! en de drukking mijner hand liet geen spoor achter. Duidelijk herkende ik samilietrekken bij dezelve, en vermoedelijk waren het de dochters van den Heer pepper, die zich met vrouw en kinderen aan boord van de Mexico had bevonden. Een arme Neger lag ook daar, met achterwaarts gebogen hoofd, opene lippen, naar omhoog gerigten blik, over de borst gekruiste armen, en scheen in deze biddende houding bevroren te zijn. Een' klein knaapje moet hetzelfde gebeurd zijn terwijl hij schreide; immers zijne gelaatstrekken gaven zulks duidelijk te kennen. Twee lijken, broeder en zuster, waren aan het strand gespoeld, elkander vast omarmd houdende; hier had men hen gescheiden. Een klein meisje scheen de dood verrast te hebben, terwijl zij op de teenen zich ophief; hare voeten duidden zulks aan.
‘Niet lang konde ik dit hartverscheurend schouwspel verduren, en wilde mij juist verwijderen, toen mijne opmerkzaamheid door een ander voorwerp des jammers geboeid werd. Een volwassen meisje, namelijk, was uit de stad (Newyork) gekomen, om hare zuster te verwelkomen, welke zij met de Mexico uit Engeland verwachtte. Wie beschrijft hare smart, bij den aanblik des gestranden schips!... Zij ijlt naar de schuur, en het tweede lijk, dat zij aanschouwt, is dat harer zuster! Zij werpt zich op het verstijfde, met ijs overtogen ligchaam, met eene hartstogtelijkheid, alsof zij door hare kussen en omhelzingen het vervlogen leven der geliefde zuster wilde terugroepen.
‘Het schip was zoo nabij de kust gestrand, dat het noodgeschreeuw der ongelukkigen, in den stormigen donkeren nacht, aan land duidelijk gehoord werd, tot dat allengskens de kreten verflaauwden, en ten laatste eene ijzingwekkende stilte verkondigde, dat alles voorbij was, terwijl men nu alleen den storm en het brullen der verbolgene zee vernam!