Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 276]
| |
Aan een ouderenpaar, bij het afsterven van eenen veelbelovenden negentienjarigen zoon, op den 27 februarij 1837.Ga naar voetnoot(*)Gij weent - ik ken die smart, in woorden niet te kleeden;
Den last, die loodzwaar drukt op 't zaamgeschroefde hart!
Gij hebt vergeefs gehoopt, vergeefs getreurd, gebeden;
U blijft niets dan uw rouw - uw aardsch bestaan heet...smart!
Ja, smart; oneindig leed, dat enkel oud'ren lijden,
Als eigen vleesch en bloed tot nietig stof vergaat;
Wie geeft u kracht en moed, den bangen strijd te strijden?
De wereld? - Ach! haar hulp, haar zorg komt hier te laat.
Werpt op het dierbaar pand de laatste handvol aarde;
Werpt nog een' natten blik op 't onverbidlijk graf!
Hij sluimert, die u eens de reinste vreugde baarde,
Wiens leven 't leven u met schooner glans omgaf!
Hij is den heil'gen kring van 't huisgezin ontvloden;
In 't lijkkleed ingehuld, ontweek hij aan uw borst;
Hij rust bij 't talloos tal der diepbedolven dooden;
Hij wierp de lasten af, die gij, bedroefden, torscht.
Vergt gij mijn' troost? - Niet ik, hij zelf zal trooster wezen.
Gedenkt gij aan zijn deugd, zijn kinderliefde en trouw,
Dan is zijn eerezuil in 't oud'renhart gerezen.
Die troost schenk' hij u zelf, bij 't knellen van den rouw!
Hij was een brave zoon - hij wist uw zorg te schatten;
Dat sprak zijn bleeke mond, dat sprak zijn brekend oog:
Wenscht gij den diamant in aardschen vorm te vatten,
Als God hem overplaatst aan 's Hemels reinen boog?
Hij ruste zacht en kalm - zijn werkkring is begonnen,
Waar hooger vreugd en heil d' ontboeiden geest verkwikt;
Hij heeft den laatsten strijd (ons wacht hij nog) verwonnen;
Hij kent dat leed niet meer, dat ons de borst verstikt.
Gij weent - ik eer die smart; want innig Godbetrouwen
Doorvlamt met heilig vuur uw diepbedroefd gemoed.
Gij zult den braven zoon op aard' niet meer aanschouwen -
Misgunt ge aan 't dierbaar kind het hoogst en eenigst goed?
Eens zinkt die zelfde nacht ook op uwe oogleên neder.
Een handvol jaren nog - gij vindt den uwen weêr.
Bemindet gij uw' zoon, reeds hier op aard', zoo teeder,
O! voor den troon van God mint gij hem eindloos meer.
b.t. lublink weddik.
|
|