Wenken.
Wanneer men de Gedenkschriften der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen onpartijdig leest, zoo ziet men daaruit, dat bij derzelver oprigting niet alleen geen ander doel bestond, dan om, door beschaving en verlichting, algemeen menschengeluk te bevorderen, maar ook, dat men sedert eene halve eeuw aan dat edel doel getrouw is gebleven, en geene middelen onbeproefd heeft gelaten, om in de bereiking daarvan gelukkig te slagen.
Opmerkenswaardig is hare geschiedenis. Uit geringe beginselen voortgekomen, had zij in den aanvang van haar bestaan, en zelfs nog lang daarna, te kampen met magtige vooroordeelen van onderscheidenen aard, waaraan zij kloekmoedig het hoofd heeft geboden; terwijl zij zich bij de ontzettendste Staatsomwentelingen, toen eene verderfelijke partijwoede alles dreigde omver te rukken, heeft weten staande te houden en uit te breiden. Met het hoogste regt vierde men dus, weinige jaren geleden, overal, waar slechts afdeelingen bestonden, met geestdrift haar vijftigjarig bestaan; doch nergens konde dit gepaster geschieden, dan in het nederige Edam, waar die weldadige plant het eerst aan den grond toevertrouwd, en het licht ontstoken werd, dat zich thans zoo heerlijk, niet slechts over geheel ons Vaderland, maar ook over deszelfs overzeesche Bezittingen verspreidt. Erkent men (en wie, die niet gansch door vooroordeelen verblind is, doet zulks niet?) de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen voor eene stichting, in doel en werking in geene andere landen hare wedergâ vindende, zoo mag Edam er zich op verheffen, dat binnen hare veste derzelver eerste grondslagen zijn gelegd geworden. Doch is het niet te verwonderen, dat eene Natie gelijk de onze, die anders zoo mild is in het oprigten van Gedenkteekenen, en in eenen tijd als den tegenwoordigen, waarin men nog onlangs eene inschrijving opende tot goedmaking van de kosten, welke de oprigting van een standbeeld, aan den grootsten van Nederlands Zeehelden, aan den onsterselijken de ruiter gewijd, zoude vereischen, - dat