kenden! In de Middeleeuwen was het namelijk eene gewoonte, wettige broeders en zusters door eene gelijke, stiefkinderen, spruiten uit bijzitten, en weeskinderen, met eene gemengde, bonte kleeding te kenmerken. Een schilder van den Saksenspiegel stelde halve broeders en zusters met bonte kleederen voor. In de Gesta Romanorum leest men van eenen Koning, die zijnen onechten zoon voorschreef, ‘zijne kleederen van onderscheidene stof en kleur te nemen, de eene helft van gemeen, de andere van kostbaar laken.’ De beroemde roeland, zusterszoon van karel den Grooten, moest, volgens de oude Italiaansche Romans, een veelkleurig gewaad dragen, omdat het huwelijk van 's Keizers zuster met milo heimelijk en dus onwettig gesloten was. Boudewijn, eerst houtvester, daarna Graaf van Vlaanderen, deed, volgens een oud Engelsch lied in de verzameling van percy, alle de kinderen, die hem uit het geheime huwelijk met de dochter van Koning karel den Kalen, bertha, geboren waren, half en half kleeden, de regterzijde met goudstof, de linker met gewone wol. Bij een tournooi verscheen de Engelsche Ridder brandon, die met de zuster van Koning hendrik VIII, eene weduw, gehuwd was, met zijn paard half in goudstof, half in gewone stoffaadje. Dus werd een ongelijk huwelijk (mesalliance) door de bonte kleur aangeduid. Maar ook bijzitten droegen deze bonte dragt; terwijl zij in de oud-Duitsche taal mooijertjes (Hübschnerinnen), in het Italiaansch en
Fransch Courtisanes of hoofsche dames genoemd werden. Misschien ligt dit gebruik ook ten grondslag der Fransche woorden belle-mère, belle-fille, beau-père, beau-frère, waardoor de zijdelingsche (niet eigenlijke) verwantschap wordt uitgedrukt: want deze woorden beteekenen zoo wel schoonvader en schoonmoeder, als stiefvader en stiefmoeder. In den Slavonischen tongval van Krain heet de stiefmoeder pisanamati, bonte moeder. In Italië heet eene zekere bonte, deels gele, deels violetkleurde bloem, suocera e nuora (schoonmoeder en schoondochter) en in Duitschland stiefmoedertje. Maar ook weeskinderen worden gerekend, uit hoofde van den dood beider ouderen, buiten de regte linie der afstamming geraakt te zijn, even als de verstootene gade. Vandaar, dat ook op hen (en met te meer hardheid, daar zelfs op hunne ouders als zoodanig geene smet kleefde, en zij dus wegens beider verlies slechts te meer deernis hadden verdiend) het kenmerk der onregelmatige