Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReize naar, en eerste dagen van mijn verblijf te Parijs.Ville gaie, brillante, pleine de bruit et de mouvement, ville que, plus que tout autre, on peut appeler la cité des vivans. Paris, le cerveau de la France; enorme tête hydrocéphale; écrasant de son poids un corps appauvri; crane tout chauve de fatigue et d'excès! Onder de onaangenaamheden, die eene reis van eenig belang voorafgaan, behoort, althans zulks is bij mij het geval, het pakken van koffers, valiezen, doozen enz., en ik benijdde inderdaad meermalen den goeden sterne, die, zijne Sentimental Journey plotselings ondernemende, een pakket van | |
[pagina 202]
| |
een half dozijn hemden en eene zwarte zijden broek maakte, een' blik op de mouwen van zijn' rok wierp, welke hem overtuigde, dat dezelve voor eene reize nog tamelijk goed geschikt was, en plaats op de diligence nam. Dat lastige inpakken was eindelijk volbragt, en reiziger, doos, koffer en valies bevonden zich aan boord der stoomboot van Rotterdam op Duinkerken. Lang bleef op en in het vaartuig alles rustig en stil; maar tegen drie ure des morgens deed zich leven en geraas op het dek hooren; de overbodige stoom werd uitgelaten; de Kapitein gaf met eene forsche stem orders; men maakte hier touwen los, daar weder vast; eensklaps doet zich een dof en brommend geluid hooren; de planken van het dek trillen onder den voet; het water springt en spat ter zijde van het vaartuig; een dikke rook zweeft boven hetzelve; wij vertrekken, eene heldere guil of vore tusschen twee breede strepen wit schuim achter ons latende. Weldra verlieten wij den mond van de Maas en bevonden ons in zee. Het was voortreffelijk weder, en vandaar een waar genoegen, zich op het dek te bevinden. Eene onuitsprekelijk grootsche gewaarwording vervulde mij bij den aanblik van het groote water, dat men Oceaan noemt, waarop ons vaartuig even als een notendopje gewiegd en geschommeld werd. Het element, dikwerf zoo verbolgen, dat het dijken omverrukt en reusachtige schepen in den afgrond slingert, was thans kalm, stil, en, zoo als lublink weddik zegt, ‘het beeld eener schoone ziel, die den hemel met zijnen koesterenden zonnegloed, en dan het betooverend zilverwit der maan afspiegelt.’ Zee en hemel beide leverden het schouwspel eener prachtige kalmte op. Alles om ons was onbewegelijk, en toch doorkliefde het schip snel den grooten waterplas. Wanneer de wind in de zeilen blaast, de opgeruide golven elkander voortjagen, en donkere wolken schielijk over ons hoofd zich bewegen, dan is het duidelijk, dat het vaartuig in deze beweging moet deelen; alles is dan gewoel op het dek en in het want, op de zee en in de lucht: maar, bij stil weder, wanneer wind en zee als slapen, en zelfs de wimpel langs den mast nederhangt, snel voort te zweven, door eene onzigtbare hand daarheen gestuwd, even als de hemelsche ligchamen, in de ruimte, - ziedaar het wondervolle van eene stoomboot op den zilten plas! Alhoewel meestal langs de kusten stomende, verdween langzamerhand de vaderlandsche bodem voor mijn gezigt; | |
[pagina 203]
| |
onwillekeurig waren mijne oogen derwaarts heen gerigt, en byron heeft gelijk: ‘Een eerste vertrek uit het Vaderland is bitter; men wordt door eene onverklaarbare aandoening gefolterd; het hart is als door een' onverwachten slag gebroken, en men kan niet nalaten, met een' verteederden blik, het dorpsklokje of den toren eener stad te blijven nastaren.’ Onze reis ging voorspoedig, en wij hoopten des avonds nog in Duinkerken te zijn. Langzamerhand echter begon deze hoop te verflaauwen; tegenwind zette meer en meer op, en de zee werd van tijd tot tijd onstuimiger; mijne reisgenooten verlieten alzoo de een na den ander het dek, in de kajuit nederdalende, om echter spoedig weder boven te komen; het stooten des schips, het rijzen en dalen van hetzelve, eenige uren te voren nog onmerkbaar, was in korten tijd, althans voor den nieuweling op het groote waterëlement, hevig geworden, en allen werden zeeziek. Hij, die nimmer door deze ziekte werd aangetast, kan zich geen denkbeeld maken van hare folteringen, die gelukkig echter zonder gevaar zijn. Eene volkomene ontbinding van den wil grijpt den schepeling aan; een onverklaarbare angst en verwarring ontspant, in de middelpunten der dierlijke huishouding, de banden der levenskracht; de ziel heeft opgehouden te werken, en eene akelige onverschilligheid grijpt plaats; de moeder vergeet haar kind; de verliefde jongeling denkt niet meer aan haar, die anders zijne geheele ziel vervulde; zelfs de meest krachtvolle man ligt als een levenloos blok neder, uit dien staat nu en dan door pijnlijke brakingen gewekt wordende. - Eindelijk lag Duinkerken voor ons, maar te laat om binnen te komen; waarlijk geene aangename tijding voor de slagtoffers der zeeziekte! Wat mij betrof, ik vatte, na veel woelen en tobben in het wonderlijke hokje, dat men te regt kooi noemt, den slaap, en ontwaakte eerst den volgenden morgen ten vijf ure, daar ik niets bemerkt had van het binnenstevenen der stoomboot in de haven van Duinkerken, door het geroep van: ‘Messieurs! vos passeports.’ - Spoedig was ik in de kleêren, aan wal, en, na de visitatie mijner pakkaadje, op weg naar het Hôtel de Flandre. Het denkbeeld, dat men zich niet meer op den vaderlandschen grond bevindt; het vreemde aanzien van alles, wat ons omringt; de zonderlinge indruk, geen enkel woord onzer moedertaal meer te hooren, en de eigenaardige en ka- | |
[pagina 204]
| |
rakteristieke trek en uitdrukking op het gelaat der individu's van elke natie, die ons telkens herinneren, dat allen, die wij zien, geheel en al vreemdelingen voor ons zijn; zie, dat maakt ons regt wonderlijk te moede! Alhoewel Duinkerken eene goed gebouwde en met ruime straten voorziene stad is, levert het voor den vreemdeling niet vele bijzonderheden op, tenzij men het standbeeld van jean bart der bezigtiging waardig wil noemen. Tot zes ure des avonds verveelde ik mij alzoo in Duinkerken, en meermalen gedurende dien dag stond ik in beraad naar het logement te gaan, en, in navolging van börne, slaaprok en pantoffels aan te trekken, om alzoo op mijn gemak te kunnen vertwijfelen. Verheugd stapte ik de diligence in, en bevond mij weldra op weg naar het groote brandpunt van Frankrijk, naar Parijs. De weg, in den beginne vlak, wordt te Cassel bergachtig, welke stad zelve op een' berg gelegen is. Aan het bezigtigen van de steden, die men doorreist, valt niet veel te denken; men gaat bijna in éénen rid tot Parijs door. Te Rijssel en St. Quentin worden eenige oogenblikken rust aan den reiziger vergund. Hoewel ik het bejammerde, de twee genoemde steden en Kamerijk niet naauwkeurig te kunnen bezien, troostte mij een Fransche reisgenoot. ‘Gij gaat naar Parijs?’ zeide hij; ‘welnu, dan kunt gij het bezigtigen der steden, die wij doorreizen, gemakkelijk ontberen.’ Voor den Parijzenaar zijn de Provinciën van Frankrijk een nietsbeteekenend aanhangsel. Parijs is zijn afgod; maar het is dit evenzeer voor den bewoner der Provinciën, die, op het hooren dat uwe reisbestemming Parijs is, terstond met gevoel van hetzelve begint te spreken. In dit opzigt is de weg naar Parijs een lange gang, die niets opmerkenswaardigs oplevert, dan dat hij naar het groote, trotsche woonhuis, Parijs, geleidt. De menschen, die wij in dien gang ontmoeten, schijnen bedienden des huizes, die heen en weder ijlen, om de bevelen van hunnen Heer te volbrengen en hem hunne opwachting te maken. De bevolking der Provinciën heeft, zoo als een nieuw Duitsch Schrijver aanmerkt, een' waren lakkeijenaard; zij spreekt van niets anders dan van haren Genadigen Heer parijs. De steden en dorpen zijn als 't ware mesthoopen, dienstig om Parijs te bemesten; en wel verre dat de individu's, die dezelve bewonen, eene eigene ziel hebben, schijnen veeleer alle Franschen eene enkele ziel | |
[pagina 205]
| |
gemeenschappelijk te deelen, die in de Provinciën echter eene maanziel, een licht uit de tweede hand is; Parijs is de zon! Naarmate men het nadert, loopt het gesprek over geen enkel ander onderwerp meer; en het woeliger worden van den weg door diligences, vrachtkarren en andere rijtuigen, geeft daar van zelf aanleiding toe. Aan hem, die voor het eerst Parijs bezoeken zal, zoo als mijn geval was, zijn deze gesprekken zeer aangenaam en belangrijk, en onze verbeelding en verwachting wordt meer en meer gespannen. Vandaar kan een hevige electrieke schok niet meer uitwerking hebben, dan de woorden van een' der reisgenooten, die, na eenige oogenblikken het hoofd buiten het portier gehouden te hebben, op eenmaal hetzelve naar binnen trok, en uitriep: ‘Voilà Paris!’ Inderdaad, de groote Stad begon onder haar koepeldak van rook en walm zigtbaar te worden, en al waren onze ligchamelijke en geestelijke krachten bijna geheel en al verdoofd, nog zou, geloof ik, het denkbeeld, van binnen weinige oogenblikken in het hersengestel van Frankrijk, zoo als souvestre Parijs noemt, zich te bevinden, ons opwekken en verlevendigen. Het was omstreeks tien ure des morgens van den 19 April, toen wij Parijs binnenreden. Ik vond het getuigenis der meeste reizigers, dat het binnenkomen in Parijs alles behalve fraai kan genoemd worden, bevestigd; alles kwam mij vuil, stofferig voor, en, van tijd tot tijd het hoofd buiten het portier der diligence stekende, trof mij al aanstonds het modderpoelaardige van het midden der straat. De eenige fraaije, ja trotsche ingang, welken Parijs heeft, is die door de Champs Elysées. Onder het groote gedenkstuk, opgerigt ter gedachtenis van de zegepralen der Fransche wapenen onder napoleon, de Arc de Triomphe de l'Etoile, doorgaande, liggen de Tuileries met hare terrassen en schoon gebladerte voor u; het fraaije koepeldak van de kapel der Invaliden ter regterzijde; weldra bevindt gij u op de plaats de la Concorde, en zoo wel regts als links wordt uw blik geboeid door het fraaije gebouw van de Kamer der Afgevaardigden en de schoone Corinthische gebouwen, die de Rue Rivoli zamenstellen. Hoewel langs dezen fraaijen weg niet binnenkomende, trof mij echter, al verder en verder de stad inrijdende, het kolossale der huizen en het gekrioel van voetgangers en rijtuigen. De diligences in Parijs hebben eene bijzondere plaats van vertrek en aankomst, en rijden, zoo als bij ons te lande en in de kleinere | |
[pagina 206]
| |
steden van Frankrijk, niet van het een of ander logement af; deze plaats heet: Cour des Messageries royales; zoodanige zijn er twee, een in de straat St. Honoré, en een in de straat Notre Dame des Victoires. Op de eerste hielden wij stil. Mij draaide en suizelde het hoofd van het getier en geraas op deze plaats, door het uitpakken van het een, het inpakken van een ander rijtuig, het getrappel der paarden, het geschreeuw der Douanen en der beambten van de diligence-dienst, het heen en weder drentelen van nieuwsgierigen, het verwelkomen en afscheidnemen van vrienden en betrekkingen, die, hetzij mannen of vrouwen, elkander omhelsden en kusten. Reeds hier stiet mij deze gewoonte der Franschen tegen de borst, en kwam mij in het vervolg dikwerf walgelijk voor. Dit omarmen heeft bijna even zoo dikwerf plaats, als bij ons het drukken van de hand; in den schouwburg, in het koffijhuis, op de straat, bij gelukwenschen en betuigingen van droefheid. 's Lands wijs, 's lands eer; maar heilig de warme handdruk, dien men in Holland geeft! Dat vader en zoon, bij roerende omstandigheden, elkander in de armen en tegen de borst prangen; o! de kus, dan gegeven, is heilig en rein; of dat twee beproefde vrienden het niet bij den handdruk laten, is dikwerf natuurlijk, en van hunnen afscheidskus kan men met stolberg zeggen: ‘Een reine kus van reine lippen vergeet men in den Hemel niet.’ Hoe geheel verkeerd zou deze schoone regel, over het geheel genomen, hier van toepassing worden gemaakt! - Op nieuw worden hier de goederen der reizigers gevisiteerd; zulks gaat met eene ontzettende haast en spoed; men heeft Argus-oogen noodig, om niet het een of ander te zien verdwijnen onder de pakkaadje van een' tweeden of derden reiziger; alles wordt onderstboven gehaald, en hier zoude men waarlijk beginnen te twijfelen, dat men zijne intrede in de hoofdstad had gedaan ‘du peuple le plus civilisé du monde!’ Moeijelijk is het, zich een juist denkbeeld te vormen van den eersten indruk, dien Parijs op den vreemdeling maakt; een indruk, zoo eigenaardig, dat zeker geene enkele andere stad in staat is, denzelven slechts maar flaauw te vernieuwen, Elke andere stad toch, hoe volkrijk ook, hoe groot en prachtig, heeft een eigendommelijk karakter en voorkomen, en vertoont dit overal in eene meerdere of mindere mate. In eene koopstad zult gij vruchteloos eene plaats zoeken, waar de handel volstrekt geene sporen heeft achtergelaten; - in | |
[pagina 207]
| |
eene fabrijkstad zijn overal kenmerken van den aard der fabrijken; - eene stille landstad verraadt dikwijls door de stijve pracht der huizen en inwoners, dat zij den zetel van talrijke renteniers uitmaakt; terwijl eene akademiestad, eene groote garnizoensplaats, of eene residentie enz. zich mede niet verloochenen; koophandel, industrie, geleerdheid, hovelingen, lakkeijen of soldaten zijn de hoofdtrekken, die men bij de eene en andere immer wedervindt, en die als 't ware praedomineren. In Parijs woelt dat alles door elkander; het heeft een veelsoortig voorkomen, en het leven en geraas, dat er immer heerscht, is zoo wel dat van politiek, van geleerdheid en letteren, van kunst en wetenschap, als van industrie, koophandel, militaire magt, van het Hof, van rijkdom en van armoede. Het voorziet, meer dan eenige andere stad der wereld, in de behoeften, in de vermaken van eene menigte personen uit alle rangen en standen, ja zelfs uit de meest verschillende landen en klimaten; het brengt u in de vermaken, die het aanbiedt, beurtelings, denkbeeldig, zoo wel naar het koude Rusland, als naar het zoele Italië en het deftige en stijve Engeland, over. Alle natiën zijn er als te huis. Vandaar krioelt het van vreemdelingen; de Egyptenaar en de Duitscher, de Italiaan en de IJslander, de Turk en de Hollander of Engelschman wemelen onder den grooten hoop Franschen ‘durch einander, wie Mausedreck und Coriander.’ De Parijsche bevolking is bijgevolg niet uit een enkel menschenras zamengesteld, maar vereenigt de trekken en indrukken, aan verschillende streken en menschensoorten eigen, hetgeen bulwer heeft doen zeggen: ‘Londen is de stad der Engelschen; Konstantinopel der Turken; Parijs is de stad van Europa.’ Hij had kunnen zeggen, de stad der wereld. - De huizen zijn zeer groot, eenige verdiepingen hoog, sommige van vijf à zes étages, en bedekt met vervaarlijk groote uithangborden, vele zelfs tot aan het dak toe, waarop dikwijls letters, die de grootte en dikte van een klein mensch evenaren. Tot aan het dak toe, zeg ik, en geen wonder, want elk huis (die in de prachtige straten Rivoli, de la Paix en de Chaussée d'Antin uitgezonderd) vormt eene bevolking, eene buurt op zichzelve. Door een' buurman verstaat men dan ook iemand, die op denzelfden corridor, althans op denzelfden trap met u woont. De bewoners van het naastgelegen huis, of dat aan de overzijde der straat, hebben volstrekt geene aanspraak op buurschap. Ie- | |
[pagina 208]
| |
dereen vindt alzoo geen winkel aan de straat; en niet vreemd is het, een' hoeden- of kleedermakers winkel, ja somtijds zelfs dien van een' Apotheker, op de tweede en derde verdieping aan te treffen. De meest kontrasterende uithangborden ziet men daarom dikwerf boven of naast elkander. Het met een tafereel eener kraamkamer prijkende uithangbord eener vroedvrouw, waaronder ‘Madame une telle, Sage-femme,’ heeft dikwerf een ander boven zich, waarop ‘Monsieur desiré, Professeur de Danse;’ want ieder, die lessen geeft, noemt zich hier Professeur; - het met fraaije letters beschilderde bord, waarop ‘Chirurgien Dentiste de la Faculté de Médecine de Paris,’ hangt weinige voeten boven een ander, waarop ‘Cabinets d'aisance.’ Verbazende kolossale letters en borden geven de plaatsen van de Mont de Piété, of lombard, te kennen. De tappers, hier Marchands de Vin, laten het geheele uitwendige hunner winkels rood verwen. Een hoedenmaker bedekt niet zelden alles, wat muur of houtwerk aan zijn' winkel is, met houten en vastgespijkerde hoeden, en vele spekslagers omringen hunne winkels met een ongehoord aantal houten worsten. Hier moet ik echter aanmerken, dat al deze zaken voor de minder fraaije en fatsoenlijke straten gelden; maar deze zijn verreweg de talrijkste. Buitengewoon groote en tallooze aanplakbiljetten zijn tegen vele muren aangeplakt, en, om de oogen der voorbijgangers te boeijen, in verschillende kleuren van papier en letter, vele met de woorden: par Brevêt d'invention, of versierd met het afdruksel der medaille van Nationale Nijverheid. Om daarenboven meer publiciteit aan velerlei soorten van zaken te geven, staan, aan de hoeken van vele der straten, in een costuum van rood, groen of geel laken gekleede mannen, die aan iederen voorbijganger kaartjes afgeven, welke dikwijls evenzeer den lachlust opwekken als het publiek de zaak bekend maken; eenige hebben zelfs motto's, zoo als: ‘il faut le voir pour le croire, - assurez-vous en, enz. Hier en daar stalt men de meest onzedelijke en geile prenten uit, vooral de sedert eenigen tijd in zwang gekomene aquarelles, die ons, al ware er niets meer onzedelijks waar te nemen, de woorden van den Schrijver der Gedachten en Beelden: ‘verzamelplaats van velerlei ondeugden, die onder de heen en weder woelende menigte minder worden waargenomen, en als integrerende gedeelten verschijnen van het dagelijksche leven,’ op Parijs doen | |
[pagina 209]
| |
toepassen. De spotprenten op het Gouvernement en op louis philippe, bij velerlei prentverkoopers uitgestald, trekken voortdurend de aandacht en nieuwsgierigheid der talrijke leegloopers in Parijs. Ik verwonderde mij, vooral in de eerste dagen van mijn verblijf, meermalen over de stoutheid, waarmede dit ten toon stellen geschiedde. Veelal zijn deze caricaturen uit de Charivari ontleend. Het hoofd van louis philippe, als eene peer voorgesteld, is een eerste attribut dier prenten, even als hetzelve op vele muren door kwade jongens, het vaderlijk gezag nog niet ontwassen, wordt afgebeeld. Zoo zag ik eenmaal de volgende afbeeldingen, als op ééne rij: 1o. eene jonge vrouw, voorstellende Frankrijk, eene keten aan haren voet, met het andere einde bevestigd aan eene groote peer, waarin de plaats van neus, mond en oogen; de vrouw staat in eene droeve, kwijnende houding, en onder de plaat leest men: ‘la France trainant son boulet.’ 2o. Louisphilippe, zeer gelijkend, maar veel te dik afgebeeld, in burger kleederen, met een' haan aan een touw, den hoed met eene groote driekleurige kokarde, als bedelende, in de hand, waaronder: ‘Pour les pauvres Sergents de Ville et les soldats de la Rue Transnonain.’ 3o. Louis philippe bevindt zich naast eene groote ton, gevuld met ridderkruisen van het legioen van eer, die hij aan de hem naderende kiezers voor de Kamer der Gedeputeerden uitdeelt, waaronder: ‘Recompense honnête pour les électeurs fidelles.’ Na den verjaardag van louis philippe las men in de Charivari, dat op dien dag eene lange reeks van rijtuigen, de deputatiën, die hunne opwachting ten Hove gingen maken, derwaarts gevoerd hebbende, voor en op de plaats der Tuileries stond. Deze lange rij werd door gezegde blad vergeleken bij een' Boa constrictor, waarvan de kop zich in het kasteel bevond. - Dit alles zijn de emblemata van de verachting der jongelieden en Republikeinen, of ook der Henriquinkisten, voor den regerenden Monarch. Voetgangers en rijtuigen, en deze laatste vooral, veroorzaken een geraas en gejoel in de straten, die hooren en zien doen vergaan. Behalve eigene equipagiën en de van ouds bekende fiacres en cabriolets de place, doorkruisen menigvuldige omnibussen, eene soort van diligences, de stad; het zijn orléanaises, célestines, dames blanches, favorites, diligentes, béarnaises, groote vrachtkarren der entreprise des roulages; andere met groote letters het opschrift dragende: | |
[pagina 210]
| |
Entreprise de déménagemens pour Paris, la campagne et les départements, en hoog opgeladen met meubelen en huisraad. Inderdaad, het oude spreekwoord, Paris est l'enfer des chevaux, wordt dagelijks bewezen. Hier en daar suizen u de ooren door bellen, waarmede de dragers en draagsters van groote vaten, als torens, op den rug, gevuld met tisane en limonade, den voorbijgaanden daglooner tot het nemen van een' kroes uitnoodigen. Overal, maar voornamelijk op de boulevarts en in het Palais Royal, bevinden zich eene menigte prachtige en nette winkels, en dikwijls staat men verbaasd over detzelver schitterende koopwaren. De laatstgenoemde plaats is waarlijk eenig in hare soort; en al had men van Parijs niets anders gezien, zoo zoude men toch reeds genoegzaam over de industrie der Franschen kunnen oordeelen. Behalve de werkelijke geldelijke voordeelen, die deze nijverheid hun bezorgt, wordt dezelve ook door het Gouvernement op veelvuldige wijzen aangemoedigd, en wel inzonderheid door de Tentoonstellingen, waarvan er in 1834 eene plaats had in vier daartoe bijzonder gebouwde lokalen op de plaats de la Concorde. Aan velen der exposanten worden ridderordes, gouden en zilveren en bronzen medailles door het Gouvernement geschonken. Een enkele tak van nijverheid mist echter geheel en al de aanmoediging der tegenwoordige regering. Wèl overdacht, kan deze menigvuldige grieven, door denzelven haar toegebragt, opnoemen. Het is de Boekdrukkunst. Zulks blijkt uit eene opgave der belooningen aan de exposanten der Tentoonstelling van Nationale Nijverheid in 1834, medegedeeld door het Journal des Arts et Métiers van 30 Julij 1834; aldaar leest men: ‘28 croix d'honneur sont données aux tissus, tapis etc., 2 aux pianos, 1 au bleu d'outre-mer factice, pas une seule à la presse, à l'art typographique; 67 médailles d'or aux métaux, tissus, tapis, pas une seule à la presse. Sur 216 médailles d'argent 2 sont données à 2 imprimeurs, qui donnent depuis 1830 ouvrage à des milliers d'ouvriers.’ - Onder het groot aantal prachtige gebouwen en gedenkteekenen, die zich voor ons opdoen, worden wij door sommige, ja vele derzelven herinnerd, ons te midden eener Natie te bevinden, die immer dorstte naar verovering en krijgsroem. Behalve vele standbeelden, getuigen daarvan de portes St. Martin en St. Denis, het Hôtel des Invalides, de kolom op de place Vendôme, de Arc de Triomphe de l'Etoile, enz. | |
[pagina 211]
| |
Wonderlijke oorsprong dezer trotsche gedenkteekenen! Zij kosteden stroomen menschenbloeds. Mij komt het voor, dat de natuurlijke en onmiddellijke gedenkteekenen van den Oorlog, (omdat men overeengekomen is denzelven een noodzakelijk kwaad te noemen) de puinhoopen en de herinnering der ellende en wanhoop, die hij na zich sleepte, slechts alleen moesten blijven bestaan. Maar alles gaat te niet, zelfs de puinhoopen; en zulks was de bedoeling der krijgshelden en veroveraars niet. Zij wilden, dat men nog lang na hun verscheiden de sporen zou ontmoeten van de wijze, waarop hun leven besteed, hunne kracht verspild werd; en zij stapelden groote marmer- en steenklompen en metalen op elkander, stichtten bogen en eerzuilen, op welke zij, nog trillende en hijgende van trots en hoogmoed en eerzucht, nederschreven: ‘In dat jaar heb ik zoo veel steden verwoest of verbrand, zoo veel duizende menschen geslagt of verminkt. Eere zij mijnen naam!’ Het ware en eigendommelijke kenteeken, hetwelk Parijs bijna overal aanbiedt, is dat eener onbeschrijfelijke vrolijkheid; en meermalen is men in den waan, dat al het rumoer en gewoel het gevolg van een' feestdag is, die zich echter den volgenden dag weder herhaalt. Ongeloofelijk is de invloed, dien de luchtige vrolijkheid van alle klassen, de levendige gesprekken enz. zelfs op het meest sombere en droefgeestige gemoed hebben. Des avonds na mijne aankomst en bij een heerlijk weder, door mijnen vriend v.d.v. geleid, langs de Boulevards wandelende, verbeeldde ik mij op eene druk bezochte kermis te zijn. Derwaarts begeeft zich de lediglooper, om vermaak te vinden; de werkzame, om zich eenige oogenblikken te ontspannen en te verstrooijen; rijken en armen, te voet en te paard, in een fiacre of prachtige tilbury, wemelen dooreen; groepen vormen zich om de koffijhuizen, of zitten, zoo wel mannen als vrouwen, om deze heen; hier en daar hoort men of eene welluidende, of eene de trommelvliezen smartelijk treffende muzijk; - alles is licht en leven. Café's en restaurants en fraaije winkels wisselen elkander af; sommige der laatsten zijn geheel uitgestald; de koffijhuizen schitteren van licht, hetwelk hunne fraai beschilderde en geverniste wanden nog meer doet uitkomen; hier een schouwburg, daar een concert, al verder een Cirque Olympique; nu eens een goochelaar of een frat- | |
[pagina 212]
| |
senmaker, dan weder een liedjeszanger of orgelspeler, die de menigte om zich heen lokt: inderdaad, men is als in eene andere wereld overgevoerd; dat leven en geraas hoort men in de eerste dagen nog denkbeeldig, des avonds in het stil verblijf teruggekeerd; het gonst en tiert nog in het hoofd, en, zich nedervlijende, herhaalt men de woorden van dupaty: ‘Je suis las d'admirer et j'ai besoin que le sommeil vienne fermer mes yeux.’ |
|