Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de letter IJ.Men is omtrent het gebruik van de letter ij minder oneens, dan in de bepaling: of zij een enkele dan wel verlengde klinker zij. Sommigen willen, dat dezelve eene verlenging is van den klinker i, en derhalve geene zesde vokaal kan genoemd worden; terwijl anderen het tegendeel van beide stellen.Ga naar voetnoot(*) Ondertusschen weet elk, die gewoon is zoo wel oude als nieuwere boeken te lezen, hoe, van het laatst der vijftiende en het begin der zestiende eeuw, het gebruik der i, y, j, en ij volkomen in de war is geweest.Ga naar voetnoot(†) Tot nog grooter verwarring komt daarbij, dat men den zuiveren klank der ij, in sommige oorden van ons land, oneigen uitspreekt als ai, zoo als in Leiden en Gouda enz. Op andere plaatsen hoort men de verbastering in den tweeklank ei overgaan, zoodat in leiden en lijden, weiden en wijden, reizen en rijzen, in de uitspraak, geen verschil gehoord wordt, en in het schrijven dezer woorden, zonder onkundig te zijn, nogtans dikwijls de eene voor den anderen klank gebezigd wordt, en de zinsbeteekenis, soms, een belagchelijk denkbeeld veroorzaakt. Deze verwarring, waarschijnlijk door de Duitschers bij ons ingevoerd,Ga naar voetnoot(§) heeft bijzonder plaats bij de Amstellanders, zoozeer, dat men in 1799, in goeden ernst, in een leerboek | |
[pagina 213]
| |
voor de scholen, beiten voor bijten met de tanden, aan de jeugd heeft onderwezen.Ga naar voetnoot(*) Hoe het eertijds en vervolgens met deze letter gesteid was, zoo in het gebruik als in betrekking tot derzelver gedaanten, of zoo als zij nog in gedrukte boeken gebezigd wordt, is bij meer dan éénen Schrijver hierover te vinden. Ik wil mij eeniglijk bepalen bij den klank dezer letter, zoo als die in het beschaafdste gebruik onder ons voorkomt, zonder over derzelver zamenstelling iets te willen beslissen: de karakters hebben door het gebruik zoowel derzelver waarde verkregen als de woorden.Ga naar voetnoot(†) Ik meene, dat er omtrent de bepaling van deze letter niet veel twijfel kan overblijven, wanneer namelijk de vraag wèl beantwoord wordt: ‘heeft de letter ij, naar de beschaafdste uitspraak bij ons, een' klank van zichzelve, of is zij eene verlenging van den klinker i?’ Dat de letter ij, volgens de Hollandsche en nu Nederduitsche uitspraak en schrijftaal, een' vollen klank van zichzelve heeft, leert, onzes inziens, de bepaling, welke men allen anderen klinkers toekent.Ga naar voetnoot(§) Immers, daar haar klank op zichzelven reeds eene lettergreep vormen kan, helpt zij, met medeklinkers vergezeld, zoowel een woord of lettergreep voortbrengen, als alle andere klinkers. Maar, daar deze eigenschappen evenmin ontbreken, al stelde men ook, dat zij eene verlengde i ware, (zoo als de taalkundigen willen) dienen wij nogtans vooraf vast te stellen, wat men eigenlijk door een' enkelen klinker verstaat. Ten kate geeft er deze beschrijving van: ‘dat iedere enkele klinker, hoe zeer dezelve verlengd worde, nogtans, van het begin tot het einde, van hetzelfde geluid is.’Ga naar voetnoot(※) Gevolgelijk is aa = a, ec = e, ie = iGa naar voetnoot(‡), oo = o, uu = u, onvermengd en zuiver van geluid: de ij, uit haren aard voor geene verlenging vatbaar, staat geheel op zichzelve, zoo als zij, in | |
[pagina 214]
| |
de beschaafde uitspraak, met vele andere talen vergeleken, insgelijks op zichzelve staat; althans aan geene taal in Europa schijnt de ij-klank zoo natuurlijk en menigvuldig eigen te zijn, als aan de onze, of het moest de Engelsche wezen, waarin men, volgens locke, ook de ij als eene zesde klink-letter bezigt.Ga naar voetnoot(*) Was nu de i de korte en ij de verlengde i-klank, hoe strookt dit dan met de gegevene bepaling eens klinkers? Ook is het niet mogelijk, dat i, verlengd wordende, zonder verandering van spraakorgaan ij zou voortbrengen. Neen, de i, verlengd zijnde, is ie, overeenkomstig derzelver eigen grondklank, overeenkomstig den aard der verlenging van de andere klinkers, en met den grond aller vokaliteit. Nu maakt ééne regelmaat één besluit; dat is, de i, verlengd wordende, is naar onze gewone schrijfwijs ie, maar naar de meening van de meeste taalkundigen ij, dat ondertusschen een gansch andere klank is, geheel onderscheiden van en niets gemeens hebbende met den klank der i, bovendien aanloopende tegen den aard der klinkerverlenging. Men moet derhalve immers erkennen, dat men, de i verlengende, om een' klank als ij te vormen, het teeken met den waarlijk verbeeldenden klank verwart, en reeds lang verward heeft, onzes inziens tot nadeel van gezonde taalkunde. Zou men bereids hieruit al niet mogen besluiten, dat de ij, zoowel enkelvondig in gedaante als in klank, en derhalve als een enkele klinker, overdeeld is aan te merken, en ook, als zoodanig, verdient onder het aantal klinkers geteld te blijven? Vindt men goed om in het aangevoerde niet te berusten, dan zullen wij voortgaan te vragen: wanneer de Nederduitsche ij eene verlenging, of verdubbeling der i is, hoe komt zij dan op de lijst van ons alphabeth geplaatst? Geene verlengde klanken staan daarop. Men zou moeten aantoonen, dat dit uit onkunde of vergissing geschied is. Bij gelegenheid dat wij eene verzameling maakten van de alphabets der oude en hedendaagsche volken, merkten wij op, dat alle natiën, die van de linker- (zoo als wij) naar de regterhand schreven, of nog schrijven, meestal de ij in hun alphabeth voeren, in gedaante en naam veelal zeer verschillende. Vraagt men, tot welk gebruik? daarop kunnen | |
[pagina 215]
| |
wij niet anders antwoorden, dan dat zij niet voor verlengde i diende, en eene gansch andere gedaante dan de i heeft. Het gebruik van i en ij, mag men zeggen, is geheel provinciaal bij ons; maar zóó provinciaal, dat het nu (na 1803) de algemeene spreek- en schrijftaal is der Nederlanders, in al die woorden, waarin dezelve van oudsher, tusschen Rijn en Maas, bij ons gesproken en geschreven werden, en in onze Woordenboeken bepaaldelijk staat aangewezen, schoon niet altijd in de vereischte orde. Het is inderdaad van belang, dat men in de bepaling en het gebruik dezer letters en letterteekens i, j, y, ij niet verschilt, daar zij bij ons, (misschien wel door de Franschen, ten tijde dat hunne romans, hier te lande, dikwijls vertaald werden; bovendien was het Fransch zelve toen, dat is in de twaalfde, dertiende en veertiende eeuwen, alhier zeer bekend;Ga naar voetnoot(*)) zoowel voor medeklinker als klinker, steeds verkeerdelijk gebezigd is geworden, en nog daarenboven als een tweeklank wordt uitgesproken, op die plaatsen, waar men haren zuiveren klank oneigenlijk uitspreekt. Wil men echter blijven beweren, dat dit eigenaardige eigenschappen der nationale, schoon niet gemeenschappelijke taal zijn, dan behoorde men zulks ook als een taalregel op de scholen te onderwijzen, waartoe voorzeker zich niemand verledigen zal. Zondert men nu alles af, wat voor eene geachte uitspraak en schrijftaal afgezonderd moet worden, dan is het ontwijfelbaar, dat, ook in dezen, de Hollandsche uitspraak onder de overige tongvallen in ons land, als volkstaal, behoort gerekend te worden, zoo als het gebruik onder ons, reeds lang vóór 1803, heeft ingevoerd gehad; diensvolgens houden wij het daarvoor, dat de ij een enkelvoudige grondklank in onze taal is, en als zoodanig ook eene ondeelbare figuur voorstelt, dewijl voor elken onderscheiden klank in onze taal een onderscheiden letterteeken gevorderd wordt.Ga naar voetnoot(†) Dat de ij bij ons steeds als een grondklank of klinker ge- | |
[pagina 216]
| |
bezigd is geworden, getuigen de schriften dergenen, die in Holland aan Maas en Rijn oudtijds gebloeid hebben, nog meer zelfs dan in de laatste eeuw, want tot in het begin van 1700 schreef en sprak men Marija, knijen, regel van Drijen enz., zoodat, nu deze en nog vele andere woorden thans bij ons algemeen de i hebben, gezegd kan worden, dat de uitspraak der Zeeuwen, Friezen en Groningers niet zoo geheel zonder invloed op de Hollandsche uitspraak geweest is. Zoodra volksmenigte en rijkdom onder de Hollanders toenamen, en zij hierdoor beschaving en invloed onder zich en omgelegene gewesten verspreidden, is de volkstaal der Nederlanders, zoowel in het spreken als schrijven, allengs geworden, wat zij is, waarbij de ij zoo nationaal moet gerekend worden als de taal zelve, wanneer deze er geene zoo jonge geheugenis van draagt, als toen zij die bestendige wet van het gebruik der ij scheen te geven; komende de ij reeds voor onder de oudste alphabeths van onze taal, en bij alle, die met ons verwant zijn, als in het Gothisch (waarvan men, naar de meening van vele geleerden, de onze afkomstig acht),Ga naar voetnoot(*) en in het Runisch.Ga naar voetnoot(†) In het Frank Th., Angelsax. en op onze oudste alphabeths zelve komt zij nu eens in hare regte gedaante, dan weder als de Grieksche, naderhand Romeinsche Y, bestendiglijk voor.Ga naar voetnoot(§) Onder de Monnikenletters, ten tijde der Middeleeuwen, door bijna gansch Europa in gebruik, vindt men haar in denzelfden rang, waar wij ze bij ons nog hebben.Ga naar voetnoot(※) Op vele dezer oude alphabeths heeft zij nog die bijzonderheid, dat zij in tweederlei gedaanten voorkomt, ook in het schrijven in acht genomen, als namelijk ij wanneer een woord op een medeklinker stuitte, en y wanneer ze dat niet deed; en dit beantwoordde aan de Y. Het gebruik van de Y voor I wordt reeds aangetroffen in de elfde eeuw. Men zag toen zoo naauw niet, om eens Grieksche met Nederduitsche letters ondereen te ge- | |
[pagina 217]
| |
bruiken.Ga naar voetnoot(*) Dit is ook gevolgd in de vertaling des Bijbels 1637; in melis stoke, door huydecoper uitgegeven in 1772; in de werken van den Hoogleeraar a. kluit, en naauwkeurigst in lelijveld's uitgave van huydecoper's Proeve 1782-1788, althans de twee laatste deelen. In onzen leeftij dis deze schrijfwijze nog zorgvuldig gehouden door bilderdijk en degenen, die door hem gevormd zijn. Sedert 1773 houdt men zich, in dezen, bij de Psalmberijmers, die de ij, y (welke de plaats der Grieksche Y v vervangt) nergens gebruiken dan in uitheemsche eigennamen; en daar, waar de Hollandsche ij-klank voorkomt, overal ij.Ga naar voetnoot(†) Daar nu de ij bewezen is op zichzelve een' eigenen klank te hebben, onderscheiden van de i; voorts een grondklank is der heerschende Hollandsche uitspraak en schrijftaal; eindelijk als eene enkelvoudige letter op onze oudste en aanverwante alphabeths bestendig voorkomt, zoo is, onzes erachtens, alle overreding aanwezig, dat deze letter onder het aantal klinkers de eenmaal toegekende plaats behoort te behouden, en als zoodanig bij ons onderwezen moet worden. |
|