niemand uwer, die in het hoofd zal krijgen, het aanwezen dezer lieden te betwisten of te ontkennen. Ik ga verder: ik houd staande, dat gij de zielen zelfs dier menschen ziet, wanneer gij het boek ziet, dat zij vervaardigd hebben, en gij vindt uzelven gedwongen te erkennen, dat zij bekwaamheid, behendigheid, beleid, geheugen, smaak, verstand en zoo vervolgens hebben bezeten. Op gelijke wijs, wanneer gij een schilderstuk ziet, oordeelt gij, dat er een schilder moet geweest zijn; ziet gij een huis, zoo begrijpt gij, dat iemand het gebouwd heeft; en bemerkt gij, in dat huis, het eene vertrek tot dit, het ander tot een ander gebruik berekend, eene deur om binnen te treden, een venster om licht in te laten, eene haardsteê om vuur te bevatten en eenen schoorsteen om den rook af te leiden, alsdan oordeelt gij, dat de bouwmeester iemand van bekwaamheid en vooruitzigt heeft moeten zijn, die het huis met opzet zoodanig heeft ingerigt tot gemak der bewoners. Welnu, onderzoekt op deze zelfde wijs het wereldgebouw, en beklaagt den man, die, wanneer hij het afbeeldsel eener korenschoof ziet, verstands genoeg heeft, om te begrijpen, dat een timmerman het paneel gemaakt heeft, en dat er ergens een schilder moet geweest zijn, welke het voorwerp geschilderd heeft; maar die, wanneer hij die korenschoof zelve ziet, verstandeloos genoeg is, om niet tot zichzelven te zeggen: Voorwaar, dit is het werk van eenen wijzen en goeden Schepper!