uit deze middenkolom was zoo groot, dat, wanneer eene koe, die regt onder de streek der vlugt met grazen bezig was, in hare vruchtelooze pogingen om haar voedsel te rapen, haren mond aan den grond bragt, er onmiddellijk zoo digt een zwerm opging, dat voor het oogenblik haar kop bijna aan ons gezigt onttrokken was; en bij haar voortgaan vlogen drommen van sprinkhanen voor hare voeten op, zoodat men die zelfs van aanmerkelijken afstand bespeuren kon, niet ongelijk aan wolken stof, die op een' stormachtigen dag door den wind in de hoogte gejaagd worden. Aan het uiteinde van het veld zag ik de landlieden op hunne stokken staan leunen, en met hopelooze bedaardheid deze heirscharen des doods aanstaren, die als de engel des verderfs over het land zweefden, en al de blijde verwachtingen van het jaar aan vernieling wijdden; want waarhenen ook de verwoestende drommen hunne vlugt keerden, verdween het gouden graan, dat reeds de sikkel verwachtte, en het loof, dat de bosschen versierde. Zoo stonden dan deze ongelukkige landbouwers zwijgende en roerloos, bewust van de overstelpende grootte hunner ramp, maar ook tevens van hun volstrekt onvermogen om die af te wenden; terwijl iets verder, waar eenig boschland in de onmiddelbare rigting der naderende kolom zich uitstrekte, het in brand gestoken heidekruid, en boomen, die in volle vlam stonden, van den algemeenen schrik voor eenen geesel getuigden, welken de inwoners zelfs door zoo wanhopig een redmiddel poogden af te wenden. Zij meenden namelijk, dat de rook, uit het brandende bosch opgaande en de lucht vervullende, de regtstreeksche vlugt der kolom verhinderen, dezelve in verwarring brengen, de sprinkhanen naar zee drijven, en op deze wijs het land van hunne vernielende tegenwoordigheid bevrijden zou.
Het was een ontzettend en inderdaad een hartgrievend schouwspel, dat ik nimmer vergeten zal; en echter bevond er zich, onder al de genen, wier lot ik toen beklaagde en met wier vernietigden welstand ik medelijden had, waarschijnlijk niet een eenige, die het niet een Gode welgevallig werk geacht zou hebben, mij om het leven te brengen, of die, aangemerkt ik een Christen was, geaarzeld zou hebben mij aan te tasten, zoo ik ongewapend en niet door een trouw geleide verzeld geweest ware.