‘Niet?’ begon de vreemde weder; ‘is dan Mevrouw uwe echtgenoote niet met u uit den Missisippi-Staat gekomen?’
‘Ja, dat is zoo,’ zeî de Doctor; ‘ik geloof zelfs, dat zij in die streken geboren is.’
‘Dat is mij onverschillig,’ hervatte de vreemde op een' norschen toon; ‘maar, de vrouw, welke gij zegt uwe echtgenoote te zijn, is mijne slavin, en wanneer gij mij niet op staanden voet negenhonderd dollars voor hare vrijlating betaalt, zal ik haar bij de regtbank als eene weggeloopene aangeven.’
‘Uwe slavin?’ riep de Doctor, in de hoogste verbazing; ‘dat is onmogelijk!’
‘Geloof mij, of geloof mij niet,’ ‘ging de vreemde voort, dat is mij weder tamelijk onverschillig; in vierentwintig uren zult gij, van hetgeen ik zeg, de geregtelijke overtuiging bekomen. Doet gij derhalve binnen dien tijd de bepaalde som niet in het logement, waar ik mijn verblijf heb, bezorgen, zoo wees verzekerd, dat de naam van Mevrouw de Doctores wallis in de openbare nieuwspapieren als eene voortvlugtige slavin zal prijken.’
Naauwelijks had de vreemde het vertrek verlaten, of de Doctor snelde naar zijne vrouw, die hem door hare deugd, hare bevalligheid en eene menigte der voortreffelijkste hoedanigheden boven alle beschrijving dierbaar geworden was. ‘Mijne lieve,’ zeide hij haar zoo zachtzinnig mogelijk, ‘gij waart dan, toen wij trouwden, nog eene slavin?’ Een purpergloed overstroomde haar aangezigt, en werd oogenblikkelijk door doodelijke bleekheid vervangen; onbewegelijk als een marmeren beeld zat zij daar. Eerst nadat zij min of meer van haren schrik bekomen was, vermogt zij, onder snikken en tranen, met een naauwelijks hoorbaar ‘ja,’ te antwoorden; ‘ik vreesde,’ voegde zij er vol aandoening bij, ‘dat, indien ik het u vroeger zeide, gij uwe hand van mij zoudt aftrekken.’ - ‘Stel u gerust, kindlief,’ troostte haar de Doctor; ‘ik weet nu, wat er van de zaak is, en zal oogenblikkelijk den heer zijne negenhonderd dollars bezorgen.’ Alvorens echter heen te gaan, beschreef hij nog den vreemde, in al deszelfs doen en voorkomen, aan zijne vrouw, en vroeg haar, om zeker te gaan, of de aldus uitgeduide man werkelijk haar meester geweest was? - ‘Ja,’