lijkheid welke hij hem betoonde, kon hij geenen vriendelijken blik van hem verwerven. De schrijver was in den hoogsten graad demoedig en onderdanig, maar zijn gelaat verried steeds eenen verkropten wrok.
Nadat beider betrekking tot elkander in dezer voege verscheidene jaren had voortgeduurd, trad op zekeren dag de schrijver in de kamer van den dichter, en verzocht hem om een klein voorschot aan geld. ‘Het geld is volkomen tot uwe dienst,’ zeide lopez; ‘maar doe mij het pleizier, vriend solis, en blijf mij hier een half uurtje helpen; ik voel mij juist in de beste stemming tot het schrijven eener voorrede voor de verzameling mijner schouwspelen, welke ik, min of meer verbeterd, in druk wil uitgeven.’ De schrijver ging zitten en lopez dicteerde: ‘Voorrede. - Met een van dankbaarheid en blijden trots vervuld harte lever ik bij deze aan het publiek den eersten bundel van de beste onder mijne komediën, die, door den schrijver opgesteld alleen met oogmerk om aan de vrienden van betamelijke verlustiging een aangenaam avondonderhoud te verschaffen en dan in de vergetelheid terug te zinken, door mijne beminde landgenooten boven derzelver waarde geschat, en, bijna in gelijken rang met de meesterstukken van den verhevenen seneca, den fijnen terentius en den vermakelijken plautus gesteld, door hen waardig gekeurd zijn voor de nakomelingschap bewaard te worden. Eene vrij lange reeks van jaren hebben de voorstanders van het tooneel mij nu reeds hunne gunst onafgebroken laten genieten. Hoe beschamend zijn de voorspellingen mijner vijanden. - Herhaal toch steeds het laatste woord, wanneer gij zoo ver geschreven hebt,’ riep hier, tusschen het dicteren, lopez den eenigzins aarzelenden schrijver toe. - ‘Vijanden,’ herhaalde deze; - ‘gelogenstraft geworden,’ ging lopez voort. ‘Wat zij mij geprofeteerd hadden, met den gemeenen, wangunstigen rueda aan hun hoofd,’ - ‘Hoofd,’ - ‘dat ik weldra, door alle
beteren veracht, in vergetelheid zou wegzinken,’ - ‘Wegzinken,’ - ‘is aan hen zelven bewaarheid geworden; ter naauwernood kent men hunne namen nog, veel min hunne werken; de grootspreker lopez de rueda is, men weet niet waarheen, verdwenen;’ - ‘Verdwenen,’ - ‘in welverdiende armoede, zegt men, boet deze onbeschaamde, laaghartige,’ - ‘Laaghartige,’ herhaalde hier de schrijver met eene zoo zonderling klinkende stem, dat lopez ver-