| |
De hugenoten van Meyerbeer.
Elk tijdsgewricht, wanneer het door geene verslapping gekenmerkt wordt, heeft deszelfs vertegenwoordigers in iederen tak van den verstandelijken levensboom. De behoeften des tijds, deszelfs wezen en strekking worden door hen erkend, of ten minste met eene soort van donker gevoel bemerkt; de staat, de wetenschappen en kunsten worden door hen beheerscht en bestuurd, tot heil van het geheel, maar ook niet zelden tot deszelfs ondergang.
Meyerbeer is ontegenzeggelijk in de kunst een der vertegenwoordigers van onzen tijd. Reeds de bijval, die zijne werken bekroond heeft, zou als bewijs kunnen gelden, dat hij de snaar kent en weet aan te slaan, die aan eene gelijk gestemde in de harten zijner tijdgenooten den weêrgalm ontlokt. Voor velen moet dit bewijs tot de onwederlegbare behooren, want het laat zich in francs en thalers, in sommen, die vele duizenden beloopen, uitdrukken. Reeds hier reken ik bij voorraad met dezen af, om verder niets met hen te maken te hebben.
Maar zelfs na een zoo klinkend en treffend bewijs, blijft bij sommigen nog een: waarom? over.
Er is bezwaarlijk immer een tijd geweest, in welken, gelijk in onze tegenwoordige eeuw, de enkele personen zoozeer in den grooten hoop versmolten. Het individu geldt niets meer; de maatschappij, de staat is in deszelfs plaats getreden; men slaat op den enkelen geene acht; slechts het geheel komt in aanmerking. Dit is het kenmerk van onzen tijd. Men voert den oorlog met massa's, en de wil, de geest des geheels, niet meer de kunst van den enkelen, houdt de overwinning geboeid. Napoleon, misschien de grootste krijgsman aller eeuwen, werd door blücher, den Huzaren-Majoor, verwonnen, omdat het leger, hetwelk deze laatste ten strijd voerde, verwinnen wilde, omdat het, zelfs
| |
| |
geslagen, nog onverwinbaar was. Vijftien jaren lang poogden enkele personen te vergeefs de bourbons van den troon te stooten; alle eerste geesten der Fransche maatschappij, met lafayette aan hun hoofd, arbeidden aan derzelver val - alles vruchteloos. Een onduidelijk gevoel der massa's, een paar uren arbeids van het volk, waren toereikend om datgene te doen, wat alle berekening, alle beleid, alle opoffering der hoogste verstanden onvermogend geweest waren te verrigten. De tijd, toen een eenige geweldige geest alles zijn kon, omdat het geheel niets dan een ziellooze klomp was, behoort tot de geschiedenis van het verledene; een nieuw tijdperk is begonnen, in hetwelk de geest van het geheel den eenigen, hoe geweldig ook zijn wil en zijne magt mogen zijn, met zich zal voortslepen.
De heerschende aandoeningen, de wederwaardigheden van onzen tijd zijn niet langer die van den enkelen mensch, van den in de maatschappij als kluizenaar voor zichzelven levenden egoïst. Men kan tegenwoordig over de zuchten van eenen ongelukkigen minnaar glimlagchen, eigene hartepijn verbijten, en denkt slechts aan de achtbaarder, grooter, geweldiger en zielverscheurender smart van het geheel.
Dit overdragen van het persoonlijke gevoel, van het individuéle lijden en de individuéle vreugde op het geluk of ongeluk van het geheel, vertoont zich in het voorkomen van den tijd, is allengskens ontstaan, en waarschijnlijk zelfs nu nog in aanhoudenden voortgang. Het is het kenmerkend eigen van ons tijdperk, en de toondichter der Hugenoten is de vertegenwoordiger daarvan in de muzijk.
Het lied, of liever de melodie, is de uitboezeming van het persoonlijke gevoel; het is de traan, die een bedrogene, een ongelukkige, of ook een gelukkige, in zijn eenzaam vertrek, aan de borst van zijnen vriend, aan den boezem der geliefde schreit. De harmonie, daarentegen, is de stem van het geheelal, en de natuur spreekt door haar tot den mensch, wanneer de storm op de zeeën loeit; wanneer hij de krakende eiken als wilgentakjes doet buigen; wanneer de fluisterende adem van het oosterkoeltje in de snaren der windharp lispelt, of wanneer de zuil van memnon de opgaande zon begroet. En ook in het geruisch eener groote stad, waar zich vreugdegezang met hulpgeroep, het kermen van den grijsaard met het stamelen van den zuigeling vermengt, in de juichstem of den verwenschingskreet van het
| |
| |
op de marktplaats (forum) vereenigde volk ligt eene harmonie voor hem, die dezelve weet te vatten en te verstaan.
Men maakt het den Componist der Hugenoten tot een verwijt, dat in dit zijn meesterstuk de harmonie over de melodie heerscht, en ik wil de daadzaak niet betwisten. Maar tot een verwijt moet zij hem niet worden, want hij is een zoon des tijds; hij heeft dien begrepen of gevoeld. Reeds beethoven verkondigde dezen tijd in zijne symphoniën; en wanneer deze tegenwoordig allerwegen gewaardeerd worden, terwijl daarentegen zijn Fidelio slechts zelden den tol van bewondering, aan den naam en de schim des makers verschuldigd, mag genieten, zoo is dit meer dan toeval; het is een bewijs, dat de geweldige harmonie zijner symphoniën ons thans meer aandoet, terwijl zijne melodierijke Opera ons vreemd dreigt te worden. Mozart, die aan volheid van melodie onbereikt is en onbereikbaar blijven zal, leeft op onze (Duitsche) tooneelen nog schier alleen in zijnen Don Juan; en slechts dáárom is en blijft dit een werk, hetwelk onze tijd als eigendom overneemt, wijl door hetzelve een toon ademt, die van het begin tot het einde de verdediger der maatschappij is, aan welke Don juan meent zich te moeten wreken, en met welke hij den strijd voert op leven en dood.
Of deze rigting van onzen tijd een vooruitgang of teruggang voor de muzijk is, mogen toonkunstenaars onderzoeken en beoordeelen; de nakomelingschap zal het vonnis strijken. Doch hij, die onzen tijd in deszelfs wezen erkent, moet zich eerbiedig voor den grooten Componist buigen, die denzelven in zijne harmoniën begrepen en in toonen geboeid heeft.
Uit dit standpunt beschouwd, moet men erkennen, dat de keus van het onderwerp der Hugenoten eene gelukkige geweest is. De worsteling der Protestanten tegen de Katholijken is vol hooge, de geheele ziel vermeesterende gedachten, die in onze eeuw weêrklank vinden, en aan den Componist gelegenheid moesten geven, om de verhevenste begrippen van den tegenwoordigen tijd, het voorgevoel eener naderende of nog verwijderde toekomst, die in de zonen onzer eeuw sluimert, aan te roeren. Hij vond hier de denkbeelden eener halve wereld in opstand tegen het geloof der andere helft, gevoelde zich in staat dezelve in zijne geweldige harmonien weder te geven, en kon dien strijd volgen tot op het oogen- | |
| |
blik toen beide zich in Frankrijk als vernietigden, waar het Protestantismus, door het Katholicismus bij openen moord om hals gebragt, in het graf daalde, en deszelfs bloedige schim den overwinnaar met zich sleepte. Hij vond op zijnen weg den vreeselijken St. Bartholomeusnacht, met deszelfs ijzingwekkende onmenschelijkheden, deszelfs afgrijselijke gebeden, bloedige slagtoffers en verre reikenden vloek. Met één woord, hij vond hier het gevoel van een geheel tijdperk, van een gansch volk opgeteekend, en was niet gedwongen, zich in de liefde of den haat, het geluk of ongeluk van eenen eenigen als in te spinnen, en ons het schoone, kunstige spinneweb te vertoonen, dat, wèl beschouwd, toch niet meer dan een spinneweb is. Hij kon ons een wereldepos voorhouden; en waarlijk, wij hebben zolderkamertjes-, voorzaal-, serail- en paleis-idyllen genoeg, om nieuwe, verbeterde en vermeerderde uitgaven derzelve te kunnen ontberen!
De persoonlijke aandoeningen van liefde, vriendschap en verknochtheid vinden wij in de tooneelen tusschen raoul, valentine de st. bris en marcel, raoul's bediende; en niet zelden levert meyerbeer in dezelve het bewijs, dat de taak, om, in harmoniën en melodiën, deze aandoeningen als hoofdzaak te behandelen, voor hem niet te zwaar is. Het derde tooneel van het derde bedrijf, waarin marcel en valentine, bekend met de afspraak van raoul's vijanden, om hem bij een tweegevecht te overvallen en te vermoorden, hunnen angst niet weten meester te worden, als ook de tweede helft van het vierde bedrijf, waarin valentine aan den Ridder raoul verklaart, dat zij hem bemint, zijn ware meesterstukken, in welke de verhevenste liefde tot het schoonste lied wordt. Maar door al deze tooneelen stroomt een geweldige adem, een menschheids- en wereldgevoel, voor hetwelk het leed en de smart van den enkelen mensch bijna verstommen moeten; en voor dit heeft de Componist toonen gevonden, welke dengenen, die dezelve begrepen heeft, onvergetelijk zullen blijven.
Het choraal: ‘Een vaste burg in onze God!’ is de uitdrukking van dit wereldgevoel, hetwelk als een stroom het gansche werk doordringt, aan de omgeving leven bijzet, en eindelijk, door den storm gezweept, in vreeselijke golven, bruisend over de oevers vliegt en ons met eene heilige ijzing vervult. Reeds in de inleiding zien wij dezen stroom, eerst
| |
| |
rustig en in de zonnestralen glinsterend daarhenen vloeijen; maar te zelfder tijd pakken de wolken zamen; wij hooren in de verte het rommelen des donders en zien den naderenden storm vooruit, tot eindelijk de bliksemstraal schittert, en een hulpgeschrei, hetwelk de muzijk doordringt, ons verkondigt dat de wolk zich ontladen heeft. In het eerste bedrijf treedt marcel met het choraal het dolle gewoel der tot lust en vrolijkheid verzamelde Katholijken tegen, om zijnen heer en voedsterling te redden, en verwerft van hen slechts hoon voor zijne mislukte poging. Veelligt is het een misslag tegen het dramatisch effekt, dat reeds hier, zonder noodzakelijkheid, de groote gedachte, aan welke meyerbeer de ontwikkeling van zijn werk verbonden heeft, ontsluijerd wordt. Maar, zelfs dit zoo zijnde, kenmerkt zich bereids, in het contrast tusschen het choraal en het lustig gejuich der katholijke Ridders, de tegenstelling, die zich in geheel de Opera vertoont; en dit was wel misschien meyerbeer's bedoeling, toen hij reeds bij den aanvang ons den sleutel tot zijne hoofdgedachte in handen gaf. In de algemeene tegenstelling, even gelijk in de tegenstellingen der bijzondere gemoedsbewegingen, is de Componist groot en geweldig. In het derde tooneel van het derde bedrijf, hierboven reeds door ons vermeld, spreken, in elke uitdrukking van valentine de liefde, in elk woord van marcel de verknochtheid, de hoogste onrust en eindelijk toch geloof en vertrouwen op God, eene zoo verstaanbare taal, dat zij zich noodwendig den weg tot het hart moet banen; zij gaan hand in hand, en staan evenwel in het gezang en in het accompagnement tegen elkander over. - Het tooneel, waarin de monniken de dolken der zaamgezworenen wijden, is de hoogste tegenstelling tegen het vredes-choraal, en des te kunstrijker, daar ook hier de stem van het geloof, een choraal, den weêrklank geeft. Maar midden door
dit choraal henen hoort men het geschuifel der oude slang, die eens de moeder aller menschen verleidde, en haar voorloog, dat de boom des verderfs die des levens was. Dit tooneel is een diep doordacht meesterwerk, zoo als de muzijk er bezwaarlijk een tweede kan aanwijzen. Dweepzucht, haat en wraak treden hier gezamenlijk op, en in ijzingwekkende melodiën, in vreeselijk grootsche harmoniën stooten zij ons den gewetten dolk in het hart. Nu eens hoort men een gebed, hetwelk naar den zegen des vredes gelijkt, maar dan weder
| |
| |
eene scheur, een' stoot, een' dolksteek, en eindelijk het gebrul der razende menigte; en zoo, afwisselend, gedurig voort, voort, tot dat de eed gedaan is, en de hel haar amen! roept; voor welk helsche: het zij zoo! de muzijk stemmen vindt, om het aan ons ligchamelijk oor begrijpelijk te maken!
Het finale van het vierde bedrijf is almede, door de tegenstellingen, die haren weêrklank in de muzijk hebben, grootsch en schoon. Raoul kent het ontwerp der zaamgezworenen, en wil zijnen vrienden te hulp snellen; valentine beproeft hem terug te houden, daar zij ook zijnen ondergang als onvermijdelijk beschouwt. Moedige strijdlust en toorn aan de eene, wanhoop aan de andere zijde. Eindelijk belijdt valentine hem hare liefde. Raoul vergeet hierop, door den geweldigsten hartstogt en geestdrift weggesleept, voor een oogenblik de dreigende ijselijkheden van den naderenden nacht. Hij is niets dan liefde; maar valentine verbeidt met siddering de eerste slagen der stormklok. En al deze strijdende gewaarwordingen doen zich met de kracht des levens in de muzijk vernemen, tot dat eindelijk de stormklok dezelve met haar vreeselijk geklep verdooft en in een eenig gevoel van doodsgevaar en stervensmoed versmelt. Maar het achtbaarst en verhevenst is deze tegenstelling in het op één na laatste tooneel van het vijfde bedrijf. De aan den moord ontkomene Protestanten zijn in eene kerk vergaderd, en raoul benevens valentine en marcel staan voor dezelve, en hooren, hoe zij den hemel te hulp roepen, daar van de aarde geene hulp meer te verwachten is. De vervolgden bereiden zich door het lied van hunnen meester: ‘Een vaste burg is onze God!’ tot hunnen offerdood. Daar klinkt de trompet van het gerigt, en dwars door het choraalgezang huilt het zege- en moordgejuich der van bloedvergieten dronkene menigte, en vereenigt in een kunstrijk geheel de hoogste, schrikwekkendste tegenstelling. En tusschen deze verhevene tegenstellingen wist de Componist nog eene derde, die van den elken toon met doodsangst gadeslaanden marcel en de voorwerpen zijner genegenheid, raoul en
valentine, te vinden, hetwelk de ontroerendste werking doet, wanneer, van minuut tot minuut, marcel zingt: ‘Ils chantent encore!’ tot eindelijk het laatste offer gevallen, de laatste toon van het choraal in den triumfmarsch verzwolgen is, en hij de doodsmaar verkondigt: ‘Ils ne chantent plus!’ Ik kan bezwaar- | |
| |
lijk gelooven, dat de muzijk iets, hetwelk dieper gedacht is, en, wat meer zegt, iets, dat de menschelijke ziel sterker vermeestert, als voorbeeld kan aanvoeren. - Ils ne chantent plus. Zij hebben uitgeleden, en het kunstwerk behoorde hiermede ook voleindigd te zijn. Is er nog een toevoegsel noodig, zoo hebben wij dit meer den dichter, dan den muzijksteller te danken.
De Hugenoten zijn een van de diepst doordachte meesterwerken der toonkunst. Het geheel is een steeds vooruitgaand heldendicht, welks ontwikkeling terstond bij de inleiding en in het eerste bedrijf voor ons openligt. De beide beginselen, het Katholicismus en het Protestantismus, treden van het eerste oogenblik af tegen elkander op, en zelfs in de liefde van raoul en valentine vindt zich dit weder; want de eene pleit voor geloof en vertrouwen, de andere verdedigt den twijfel, en, even gelijk het Katholicismus en het Protestantismus, erkennen beide elkander in de bloedbruiloft, en zinken te zamen in het graf. De vermelde tegenstelling gaat, gelijk ik gezegd heb, door geheel het werk henen, en wordt met onbeschrijfelijke zorg en kunst onafgebroken in de muzijk levendig gehouden. Met betrekking tot het uitwerken der muzijk, heeft dezelve eene verdienste, welke men in andere werken zich zelden zoo gelijk ziet blijven. De muzikale belangneming stijgt van trap tot trap, zoo in de geheele Opera, als in ieder bijzonder bedrijf, en elk finale der vijf bedrijven maakt uit dezelve een op zichzelf staand geheel, gelijk het laatste bedrijf zelf de slotsteen, de ontknooping van geheel het stuk is.
Velen hebben gezegd, dat de Componist te zeer het effekt najaagt, en om hetzelve te bereiken te veel met massa's gewerkt heeft. Dat hij in staat is ook met weinig den hoogsten indruk te weeg te brengen, bewijzen vele plaatsen uit de Hugenoten; vooral het zoo innig aandoenlijke tooneel, waar marcel, in het laatste bedrijf, het huwelijk van raoul met valentine inzegent, en waar een enkele toon van den bassethoren, die het eenige accompagnement is, de hoogste uitwerking te weeg brengt. Ging hij dus elders op eene andere wijze te werk, zoo moet hij daarvoor wel zijne redenen gehad hebben; en ik wil niet met hem over bijzonderheden verschillen, daar het geheel zijn doel zoo alleruitnemendst bereikt; te minder nog, dewijl ik van meening ben, dat hij slechts in den geest van onzen tijd ge- | |
| |
handeld - dat hij geoordeeld heeft, wereldgevoel, gevoel van het geheel, door het geheel en de massa's, waarover hij beschikken kon, te moeten bereiken, en zulks ook bereikt heeft. Meyerbeer is een Componist, gelijk napoleon een krijgsheld was. Ook dezen verwijt men, dat hij alleen dàn wist te overwinnen, wanneer hij de overmagt te hulp kon roepen. Maar, deze overmagt te scheppen, daar ligt de kunst! En meyerbeer kent het leger, waarover hij gebiedt, zoo als cesar het zijne, die iederen soldaat bij deszelfs naam wist te noemen. Hij is een der grootste meesters in de harmonie, die immer geleefd hebben, en hij zal zijnen opvolgeren voorbeelden achterlaten, waaraan zij eenmaal de kunst zullen leeren, al is het dat deze, tot dienst van eenen anderen tijd, eene andere behandeling zal vereischen. En tot dat die tijden gekomen zullen zijn, tot dat andere volken toonkunstenaars voortbrengen, die de vertegenwoordigers van hun tijdsgewricht worden, mogen wij (Duitschers) trotsch zijn op onzen landgenoot, die
ons, zonder groote armee, het groote rijk helpt veroveren. |
|