Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 26]
| |
Iets over het uitoefenen der geneeskundige praktijk door chirurgijns en apothekers.In sommige plaatsen van ons Vaderland is het bij velen de gewoonte, in ongesteldheid, niet den Doctor, maar den ChirurgijnGa naar voetnoot(*) of Apotheker te hulp te roepen. Men meent, naar het schijnt, dat althans de Heelmeester wel in staat is, het werk van den Geneesheer te verrigten; doch ten onregte. De kennis toch, die een Doctor behoort te bezitten, en die ook, bij zijne Promotie, van hem verlangd wordt, is veelomvattend. Onderscheidene vakken, b.v. de bijzondere Ziekteleer (Pathologia specialis), de leer der Genezing (Therapia), de kennis der inwendige Geneesmiddelen (Materies Medica), maken een voornaam deel uit van hetgeen hij onmisbaar behoort te weten; terwijl de toepassing aan het ziekbed van al het aangeleerde (de kliniek) nog een afzonderlijk en allerbelangrijkst deel van het onderwerp uitmaakt. Van dit alles wordt den toekomstigen Heelmeester niets onderwezen, ook niet aan de tegenwoordige klinische Scholen, alwaar hij slechts onderrigt ontvangt in datgeen, wat betrekking heeft tot het heelkundige, dat is, de kunst om uitwendige kwalen en gebreken te genezen, voor zoo verre zij door uitwendige middelen kunnen worden verholpen. Het meerendeel der Chirurgijns heeft daarenboven niet eens het voorregt gehad, om onderwijs aan zoodanige School te genieten, daar deze Inrigtingen eerst sedert weinige jaren zijn daargesteld. Misschien denkt de een of ander: ‘hetgeen zij niet hebben behoeven te leeren, kunnen zij naderhand zich hebben eigen gemaakt.’ Het is waar, dit is mogelijk. Maar, als men bedenkt, hoe zeldzaam jongelieden, die in zeker vak moeten worden geëxamineerd, zich toeleggen op wetenschappen, die men niet van hen vordert; hoe gering bij de meeste lieden in later leeftijd de lust is tot aanleeren van het niet volstrekt noodzakelijke; hoe in het algemeen het aanhoudend studeren eene zeldzame zaak is bij de zoodanigen, die niet van der jeugd af eene wetenschappelijke opvoeding heb- | |
[pagina 27]
| |
ben genoten, hoe bij hen daarenboven voorname hulpmiddelen ter verkrijging der bedoelde kundigheden meestal ontbreken, waartoe in de eerste plaats behoort de kennis van vreemde talen; - als men dit een en ander bedenkt, dan kan men zeker geene groote verwachting hebben van de kennis der inwendige Geneeskunde, die de Heelmeester zich uit liefhebberij, of zucht voor de wetenschappen, zou nebben aangeschaft. Ik vermoed, dat bij sommige lieden de reden, waarom zij den Chirurgijn in de plaats van den Doctor raadplegen, gelegen is in de ondervinding, ‘dat de eertsgenoemde zijnen raad dikwijls tot een of ander huismiddeltje bepaalt; hetgeen gemakkelijker en minder kostbaar is dan het Recept van den Doctor.’ Maar ik vermoed ook eveneens, dat de Chirurgijn zich dikwijls tot een huismiddel bepaalt, omdat zijne in dit opzigt beperkte kennis niets beters weet aan de hand te doen. Soms zal hij ook worden teruggehouden door de vrees, dat het Recept, hetwelk hij zou moeten schrijven, niet in behoorlijke orde zou bevonden worden. Soms ook door de vrees, om eenig stellig bewijs af te geven, waaruit zou blijken, dat hij eene Praktijk uitoefent, die hem bij de Wet verboden is. Ook dit laatste punt behoort iets te gelden. Men handelt immers niet wel, wanneer men iemand uitnoodigt, om de bepalingen, hem door de Wet voorgeschreven, te overtreden, te meer, indien deze bepalingen tot welzijn der Ingezetenen doelmatig zijn vastgesteld? Wat betreft het praktiseren der Apothekers, dit misbruik, hoezeer nog algemeener, is evenwel nog gevaarlijker en onbegrijpelijker dan het zoo even genoemde. Behalve dat de Wet den Apotheker alle Geneeskundige Praktijk volstrekt verbiedt, hetgeen alleen voldoende behoorde te zijn, om dat gevaarlijk bedrijf te weren, zoo neme men het volgende in aanmerking. De allerkundigste Apotheker verstaat, als zoodanig, niets van de zamenstelling des menschelijken ligchaams, noch van de werking van deszelfs afzonderlijke deelen. Evenmin heeft hij eenig begrip van ziektekunde, of van eenig ander gedeelte der uitgebreide geneeskundige wetenschappen, behalve van zijne kruiden en scheikundige bereidingen. Hoe kan nu bij mogelijkheid iemand, die van dat alles geheel onkundig is, eenigzins in staat zijn tot het genezen van ziekten, waartoe zoo velerlei kennis vereischt wordt? ‘Ja maar,’ zegt men, ‘bij ligte ongesteldheden zal toch de Apotheker zoo | |
[pagina 28]
| |
veel kwaad niet doen.’ Ik antwoord: de Apothekers behandelen niet alleen ligte ongesteldheden, maar ook ernstige ziekten, en bij velen wordt eerst dan de Doctor geroepen, als het gevaar dringend, of de kostbare tijd ter genezing verstreken is. Maar, al ware het, dat men alleen ligte ongesteldheden aan des Apothekers zorg toebetrouwde, hij kan door verkeerde middelen eene ligte ongesteldheid tot eene ernstige ziekte maken. Daarenboven, menige gevaarlijke ziekte schijnt in het begin weinig belangrijk; doch juist dit begin is de geschiktste tijd, om de opkomende ziekte als 't ware in de geboorte te verstikken. Maar wanneer ook al, op zijn best genomen, de Apotheker geen kwaad deed met zijne middelen, iets goeds kan men daar dan toch niet wel van verwachten, en zou dus, in allen gevalle, beter gedaan hebben, hem te huis te laten. Hier kan hij nuttig zijn, met de door den Geneesheer voorgeschrevene middelen zelf gereed te maken, of onder zijn opzigt te laten bereiden, hetgeen anders, bij de uithuizigheid van den patroon, door de bedienden geschiedt, die, veelal jong, en nog geene voldoende blijken van bekwaamheid gegeven hebbende, niet altijd die kennis, voorzigtigheid en oplettendheid bezitten, die met regt in den Artsenijmenger gevorderd worden. ‘Maar,’ meent men, ‘zoo ook al de Apotheker niet onderwezen is in de kennis der ziekten en de werking der geneesmiddelen, hij heeft door de ondervinding, daar hij vele zieken bezoekt, zich dit een en ander eigen gemaakt.’ Eene bedriegelijke redenering! Of zou men den zieken-oppasser, wiens dagelijksch bedrijf het is, te midden van allerlei kwalen te verkeeren, de behandeling dier kwalen toevertrouwen, op grond zijner ondervinding? Men kan zien, zonder te weten, wat men ziet; men kan vele zieken bezocht hebben, velerlei geneeskundige behandeling hebben gadegeslagen, zonder daarom de vereischte ondervinding van ziekten en hare behandeling te bezitten. Hiertoe behoort velerlei wetenschappelijke kennis, die vooraf moet worden verkregen. ‘Het is veelal een punt van bezuiniging, (zoo men meent) om niet den Doctor, maar den Apotheker te raadplegen. Er behoeven dan geene visites te worden betaald.’ Maar men bedenkt niet, dat de Apotheker zelden komt, zonder dat zijn bezoek door een drankje of een doosje pillen wordt achtervolgd; terwijl men er bij den Doctor nog wel eens met een huismiddeltje afkomt. Althans het geldelijk belang van | |
[pagina 29]
| |
den Doctor brengt niet mede, dat er vele medicijnen worden gebruikt; terwijl hierin juist het voordeel van den Apotheker gelegen is. In sommige huisgezinnen is het de gewoonte, dat bij ongesteldheid van eenig lid der familie de Doctor, bij ziekte der Dienstboden de Apotheker geroepen wordt. Nu vraag ik: kan de Apotheker zoo goed en zoo spoedig genezen als de Doctor, waarom dan voor Mijnheer of Mevrouw bij voorkeur de Doctor gehaald? En kan de Apotheker het minder goed en minder spoedig, dan is het niet alleen onmenschlievend, zijne Dienstboden daaraan te wagen, maar dan strijdt dit ook tegen het geldelijk belang van Heer of Vrouw, daar het beter en spoediger herstel der Dienstboden, in het belang van het huishouden toch wel eenige stuivers of guldens waardig is, die daarvoor aan den Doctor betaald worden. Hoe stuitend is het daarenboven voor knecht of meid, zich met den Apotheker te moeten behelpen, terwijl Mijnheer en Mevrouw de hulp van den Doctor hebben! Zoo ergens, dan is het in ziekte, dat men de beste hulp verlangt; en nu heeft de Dienstbode in de pijnen en benaauwdheid zijner ziekte niet eens den troost, dat zijn lijden zoo veel mogelijk verkort en verzacht wordt, en moet hij zoo veel meer en langer lijden, omdat dit goedkooper is! Ja, het gaat zoo ver, dat menigeen het den eerlijken Apotheker ten kwade duidt, als hij zwarigheid maakt, om de behandeling eener ziekte op zich te nemen; want - het zij ter eere van dezulken gezegd - men vindt nog Apothekers, die niet dan zeer ongaarne en half gedwongen zich daartoe laten gebruiken. Doch de zoodanige, willen zij hun middel van bestaan niet zien vervallen, zijn bijkans genoodzaakt, met den stroom mede te gaan; want, weigeren zij dit, zij loopen gevaar hunne kalanten te verliezen. Men verleidt derhalve een eerlijk man en noodzaakt hem bijna tot het kwaad! En hieraan is zelfs menig Geneesheer bevorderlijk. Er zijn toch Doctoren, die, bij ongesteldheid of tijdelijke afwezigheid, hunne praktijk, althans gedeeltelijk, door den Apotheker laten waarnemen, het zij omdat hunne zieken dit verkiezen boven een' vreemden Doctor, het zij uit vrees, dat een te hulp geroepen Collega hen in hunne praktijk zou benadeelen. Door dus te handelen, wordt het misbruik zeer bevorderd door hen, die dit in de eerste plaats moeten tegengaan. En, al ware het ook, dat de Apotheker dezen of genen zie- | |
[pagina 30]
| |
ke, na bekomen inlichting en voorgeschrevene behandeling van den Doctor, bij tijdelijk afzijn van dezen, met vrucht kon bezoeken, zoo behoorden de Geneesheeren zich te wachten, om door deze handelwijs het misbruik te bevorderen en door hun voorbeeld als te wettigen. Onbegrijpelijk is het, hoe eene zoo ongerijmde gewoonte, een zoo gevaarlijk misbruik, in een beschaafd land kan plaats hebben en zoo maar ongestoord voortduren; onbegrijpelijk, hoe niet de Apotheker door zijn geweten wordt gedwongen, om niet de Wet dagelijks te overtreden, om niet de gezondheid en het leven zijner medemenschen op het spel te zetten.Ga naar voetnoot(*) Het kan toch niet anders, of hij moet zichzelven bewust zijn van zijne onbevoegdheid tot het gewigtig werk dat hij onderneemt. Het moet hem toch wel eens onrustig van binnen worden, als eene door hem behandelde ziekte (al wordt in het laatste tijdperk een Doctor geroepen) een' doodelijken afloop heeft; als hij bedenkt, dat er eenmaal een dag komt, waarop een ieder voor Gods Regterstoel rekenschap zal afleggen van zijne daden, en waarop het hem voorzeker niet gemakkelijk zal zijn, die, al heeft hij hier door ongeoorloofd bedrijf voorspoed genoten, daar het leven van een' of meer zijner medemenschen zal hebben te verantwoorden! Al moet men veel toeschrijven aan de kracht der gewoonte, aan der menschen hebbelijkheid om na te volgen, wat zij anderen zien doen, zoo schijnt het toch onverklaarbaar, hoe het Publiek in eene zaak, die zoo duidelijk blijkt, zoo zeer kunne dwalen, en dat dit niet alleen bij den minder beschaafden stand plaats heeft, maar ook bij beschaafde, bij geletterde personen, wien het toch bekend kan zijn, dat grondige kennis en wetenschap den mensch niet bij ingeving wordt medegedeeld, dat hiertoe meestal eene wetenschappelijke opvoeding en jaren studie gevorderd worden; onverklaarbaar, dat niet alleen onvermogenden, maar ook bemiddelde lieden, om (zoo zij meenen) eenige stuivers of guldens uit te winnen, hunne | |
[pagina 31]
| |
gezondheid en leven, of die van hunne Dienstboden, in de waagschaal stellen. Waren het nog hunne bezittingen, hun geldelijk vermogen, dat op het spel gezet werd, hunne handelwijs zou reeds vreemd zijn; maar, de gezondheid, het leven: waarlijk, zoo men het niet zag geschieden, men zou het voor ongeloofelijk houden! |
|