haalt niet bij de Hal van Eblis. (Lord Byron.) Te Amsterdam, bij J.H. en G. van Heteren. 1837. In gr. 8vo. 160 Bl. f 1-50.
Uit eene korte Voorrede vernemen wij van den Vertaler: 1o. Dat hij daarom aan het oordeel van byron over dit stukje, op den titel als motto geplaatst, zooveel waarde hecht, vermits de Lord niet gewoon was, een' zijner tijdgenooten hoog te prijzen. (Hierop antwoorden wij, dat, indien Vathek reeds eene halve eeuw met graagte is gelezen geworden, de Schrijver moeijelijk een tijdgenoot van Lord byron heeten kan. Maar vooral zeggen wij, dat het ons niets bevreemdt, wanneer deze beroemde Engelschman de hersenschimmigste vruchten eener wilde en teugellooze verbeelding in bescherming neemt.) 2o. Dat deze vertelling aan de overzijde van het kanaal van St. George talrijke bewonderaars gevonden, en die zoo lange jaren behouden heeft. (Ons antwoord bestaat in de vraag, of de Vertaler inderdaad eenvoudig genoeg is, om zooveel gewigt te hechten aan het oordeel des onbeschaafden en bijgeloovigen Ierschen volks? Want hij weet immers wel, dat het kanaal van St. George Grootbrittanje van Ierland scheidt??) 3o. Dat, en waarom, dit werkje ‘zoolang de valkenoogen onzer Vertalers ontsnapte.’ (Wij merken aan, dat - na ons compliment aan den meer dan valkenblik van onzen Vertaler gemaakt te hebben - het ons nog veel meer verwondert, hoe een man van smaak op den dwazen inval kon komen, om een boekje te vertalen, dat eerder de wilde fantasie van een' krankzinnige verraadt, dan navolging van Oostersche vertellingen.)
En ware het nog maar, als de meeste van deze, opgevuld met toovergodinnen, schatten, diamanten paleizen, ambergeuren en dergelijken toestel; maar neen! lijkenstank, adderenspog, slangenvenijn, olie van vergistige planten, moord, bloed, slagen, allerlei goddeloosheid - ziet daar de machinerie van dit meesterstuk! In dat opzigt beslaat het eene waardige plaats naast de heerlijke en smaakvolle gewrochten van victor hugo, sue enz.
De Vertaler noemt Vathek eene Oostersche Faustiade, en met regt, in zooverre, even als in den bekenden (maar oneindig menschkundiger) Faust van göthe, het rampzalige wordt geschilderd van 's menschen begeerte naar kennis, wanneer zij de grenzen wil overschrijden, door den Schepper gesteld, en doordringen in de geheimen van het verborgene. Vathek kon, aan dat doel getrouw, eene fraaije Oostersche vertelling geworden zijn, indien de Hal van Eblis, inderdaad een meesterstuk van Oostersche schildering, (daarin heeft Lord byron volkomen gelijk) op den voorgrond hadde gestaan, en het gelukkige denkbeeld, dat zij er elkander hunne lotgevallen verhalen, die er de straf wachten voor hunne vermetele en snoode pogingen tot indringen in de geheimen