Frans Rijnveld en Josephine le Grau, of Lotgevallen eener Hollandsche en eener Belgische Familie, uit den jongst verloopenen tijd. Door T. van Spall. In II Deelen. Te 's Gravenhage, bij A. Kloots. 1836. In gr. 8vo. 436 Bl. f 4-80.
Dit verhaal, dat op zich zelf zou gelijk staan met de vele ‘zedekundige tafereelen uit den tegenwoordigen tijd’, verkrijgt veel leven door de invlechting der staatkundige gebeurtenissen in België vóór en bij de schandelijke tooneelen van Augustus en September 1830. De haat tegen de Hollanders; de toenemende welvaart van Brussel; de muzikale wedstrijd; de heillooze Unie; de woelingen der Geestelijkheid; de pogingen voor de petitiën; de potter's veroordeeling; de onstuimige tweede Kamer (5 Maart 1829); het oproer zelfs, alles krijgt hier zijne plaats. En wij zouden den verdienstelijken Schrijver onregt doen, als wij aan zijn verhaal den lof van onderhoudendheid, zuiverheid, vaderlandsche strekking en zedelijke waarde ontzegden. Het is ons laat ter hand gekomen; anders zouden wij het reeds eerder hebben aangekondigd. Thans is de stapel van latere boekwerken reeds zoo groot, dat wij, onzes ondanks, het bij dit algemeene moeten laten berusten. Het blijkt niet, of onze wenk, bij de beoordeeling van 's mans Gustaaf Rijzing enz., ook den eersten stoot aan dit geschrift gegeven hebbe. Behalve onverdraagzaamheid voor verdraagzaamheid, D. I, bladz. 132, hebben wij geene zinstorende feilen ontmoet. De Eerw. Schrijver houde zich voor ditmaal met deze aankondiging - het publiek met eenvoudige aanprijzing tevreden.