De Stem Gods in de Bloemen. Te Amsterdam, bij J.D. Sijbrandi. 1837. In 8vo. 19 Bl. f :-40.
Deze blaadjes, door den vromen Schrijver aan zijne ‘dierbare Kinderen en Kindskinderen’ opgedragen, hadden gerust tot dat welmeenend doel mogen bepaald blijven. Immers, zóó als de bloemen hier worden beschouwd, in kleine, onzamenhangende brokjes, telkens met een stichtelijk toepassingje er bij, dat er soms vrij gezocht wordt aangehecht, zouden duizend andere voorwerpen te bezigen zijn. Men oordeele:
‘Hoe aangenaam is het, wanneer degeen, aan wien men eene plant toevertrouwde, in nadruk goed en naar behooren voor dezelve zorg draagt! - Zou de alwijze en algoede God ook ons het geestelijk, eeuwig welzijn van dezen of dien, niet in meerdere of mindere mate hebben toevertrouwd en aanbevolen?’
‘Doet het ons niet gevoelig leed, wanneer onze bloemen en planten bedorven worden? Hoedanig is dan ons gevoel omtrent dengenen, door wien ons dat verdriet wordt be-