Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 693]
| |
Dit Iets bevat eene Voorlezing, in het Deventersche Departement der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, gehouden, op aandrang der toehoorders uitgegeven, en - tot nadere toelichting en verdere bevestiging van het gezegde - met een aantal Aanteekeningen (van bl. 48 tot 103) verrijkt. Wij stemmen geheel in met den Steller, wanneer hij, in het Voorberigt, verklaart, dat deze rede niets bijzonders, niets nieuws bevat; trouwens, hoe zou men ook, na al het voor en tegen het Dierlijk Magnetismus geschrevene, en bij ontstentenis van latere belangrijke ontdekkingen, iets anders, dan het bereids bekende, kunnen verwachten? Dit stukje ziet dan ook maar alleen het licht, om aan het verlangen van hen, die den Heer meylink hoorden, te voldoen, en tevens, om verder - mogelijk nog voor anderen - nuttig te kunnen zijn. - De Voorlezing splitst zich in twee Hoofddeelen. In het eerste bepaalde zich de Spreker tot het geven van eenig oppervlakkig denkbeeld van het D.M. in het algemeen; in het tweede worden eenige gevolgen uit het behandelde afgeleid. In de eerste Hoofdafdeeling wordt stilgestaan, a.) bij de Geschiedenis van het D.M., en b.) bij de Verschijnselen, die hetzelve oplevert. Met weinige woorden wordt onder a. gewaagd van de wonderbare verschijnselen, in ververwijderde eeuwen, bij de oude volken, waargenomen, en die eene groote overeenkomst hebben met het, thans onder ons bekende, D.M. Breedvoeriger wordt over mesmer gehandeld, en deze minder als uitvinder, dan wel als grondlegger der thans bestaande en al wederom nader gewijzigde wetenschap gehouden. Ten slotte worden de lotgevallen dier wetenschap, tot op dezen tijd, kortelijk aangestipt. Onder b. wordt gesproken over de zes hoofdgraden, waaronder de verschijnselen van het D.M. doorgaans gerangschikt worden: die van waken - halven slaap - magnetischen slaap - eersten trap van helderzien - zelfbeschouwing - en volmaakt helderzien; terwijl eindelijk nog, edoch slechts bij wijze van opgave, en zonder nadere ontwikkeling, van eenen zevenden graad - dien der verrukking - wordt gewag gemaakt. Tot de tweede Hoofdafdeeling overgegaan zijnde, wordt gehandeld over de verschijnselen, die met het D.M. eenige verwantschap hebben; als daar zijn: de droomen - het nachtwandelen - en het helderzien, in den wakenden toestand; terwijl uit al het gezegde enkele gevolgen worden afgeleid; | |
[pagina 694]
| |
als: 1o. Er bestaat eene zekere stof, die, uit het menschelijk ligchaam ontwikkeld, op het menschelijk ligchaam eenen gewigtigen invloed uitoefent. 2o. De in elk mensch, schoon met meerdere of mindere intensiteit, aanwezige dierlijk magnetische stof kan door verschillende middelen worden opgewekt. 3o. Onze zenuwen spelen eene belangrijke rol in al de genoemde verschijnselen. 4o. De, op den mensch overgebragte, magnetische stof verhoogt zijne levenskracht en wekt dezelve op. 5o. Levert het overwogene een duidelijk bewijs voor de onsterfelijkheid der ziel. Hierop volgen de Aanteekeningen, van a. tot aa; dan, hieruit kunnen wij niets overnemen: zij verdienen, in derzelver zamenhang met het gezegde, gelezen en overwogen te worden. Het is ons niet onbekend, dat er over het D.M. zoo wel, als over het dusgenoemde zieleleven, (het laatstgenoemde zoo wel in als buiten verband met het eerste beschouwd) verschillend gedacht en geoordeeld wordt; en dit lot zal ook voorzeker aan het nevens ons liggende geschrift ten deele vallen. Dit uiteenloopend oordeel geldt vooral daar, waar het D.M., als Geneesmiddel aangewend, gunstig gewerkt heeft, of wel geheel vruchteloos is beproefd. In beide gevallen hebben deszelfs voorstanders, zoowel als deszelfs bestrijders, meer op de uitkomsten, dan wel op het aangewende middel, als zoodanig, gelet, en dit moest noodzakelijk de meestverschillende begrippen doen ontstaan en daaraan voedsel geven. Met opzigt tot de verschijnselen uit het dusgenoemde zieleleven ontbrak het almede aan eenparigheid in de wijze van beschouwing, en, ongelukkig, bepaalde men zich meer tot het veroordeelen van elkanders gevoelen, dan tot het onderzoek der waarheid. Aangenaam was het ons daarom, in het onderhavige stukje eenen geest te ontwaren, die het zoeken der waarheid zich ten doel heeft gesteld, en aan welbewezene voorvallen hoogere waardij toekent, dan aan stellingen, die slechts op onze onvolledige kennis van den mensch, zijnen aanleg en wezen berusten. Wij kunnen den wensch niet onderdrukken, dat de arbeid des Heeren meylink den lust tot naauwkeurig en onbevooroordeeld onderzoek, bij de vele waardige en bekwame Geleerden, die ons Vaderland kan aanwijzen, moge opwekken. Ten aanzien der verschijnselen uit het zieleleven zou dusdanig onderzoek allerbelangrijkst zijn. In nog niet zeer ver- | |
[pagina 695]
| |
wijderde tijdperken, ja zelfs op den huidigen dag, hebben die verschijnselen, bij onkundigen en bevooroordeelden, het verderfelijk zaad des bijgeloofs welig doen opschieten, en hoofden en harten met verwarde denkbeelden en bangen schrik vervuld. Treurig is het voorwaar, op te merken, wat niet al donkere en bijgeloovige denkbeelden, alsnog, bij velen, ook uit de meestbevoorregte standen der Maatschappij, bestaan; denkbeelden, wier aanwezen zich doorgaans van uit den tijd der kinderjaren dagteekent, en die, (blijkens onze ondervinding) in kostschool of leerkamer, door de verhalen van vreemde Secondantes of Gouvernantes, in het jeugdig en ligt ontvlambaar hart, van het aankomend meisje vooral, een' geopenden toegang vindende, hetzelve met eene schier onwederstaanbare neiging tot het geheimzinnige, wonderbare en bovennatuurlijke vervult. - Al ware het alzoo, dat een bezadigd onderzoek ons, voorloopig, niet veel verder konde brengen, dan tot de hoogte, die onze wetenschap tot hiertoe bereiken mogt, dan nog zou de schifting van het ware en valsche, en eene duidelijke en onopgesmukte voorstelling der waarheid, die de ondervinding tot leidsvrouw heeft, voor de rust en het levensgeluk van velen, eene rijke aanwinst zijn. De Heer meylink heeft, in zijne Voorlezing zoo wel, als in de Aanteekeningen, enkele reeds van elders bekende, maar ook vele nog onbekende bijzonderheden en verschijnselen, uit het D.M. en het dusgenoemde zieleleven, bijgebragt. Dezelve bezitten de verdienste, alle ontleend te zijn van gebeurtenissen, hier te Lande plaats gehad hebbende, en die alzoo, des gevorderd, aan navraag en onderzoek kunnen worden onderworpen. Wij gelooven, dat de geleverde voorraad voor eene aanmerkelijke uitbreiding zou vatbaar wezen, indien er eene voegzame gelegenheid tot onderlinge mededeeling bestond. Meylink schijnt iets van dien aard te bedoelen, waar Z. Ed. in het Voorberigt zegt: dat hij gaarne de hem voorkomende voorvallen, die den toets des onderzoeks kunnen doorstaan, in het vervolg openlijk wil mededeelen; daartoe een iegelijk uitnoodigende. Wij zouden eene zoodanige verzameling met welgevallen zien verschijnen, en wel inzonderheid, wanneer de medegedeelde bijzonderheden - wel verre van, gelijk voorheen, te dienen tot wapenen voor onkundigen en bijgeloovigen - konden strekken tot bevordering eener meer en meer opgeklaarde kennis van den | |
[pagina 696]
| |
mensch, zijne zamenstelling, krachten en vermogens, en alzoo ook (gelijk de Schrijver zulks uitdrukt) in betrekking staande tot het verband tusschen zijnen geest en de wereld der Geesten. De Lezers van dit Maandwerk hebben bereids bespeurd, dat wij, behalve een beknopt verslag van dit stukje, en het mededeelen van eenige, naar aanleiding van hetzelve, bij ons opgerezene denkbeelden, niets meer, en allerminst eene recensie van den arbeid des Heeren meylink, geleverd hebben. De grondslag van deze onze handelwijze rust op het standpunt, door den Schrijver gekozen. Hij bedoelde nut te stichten, en oordeelde dit doel beter door het leveren van daadzaken, dan door het bouwen van theoriën, te zullen bereiken - en hij heeft, onzes inziens, rigtig geoordeeld. Over hypothesen kan men verschillen en redetwisten; maar zijn daadzaken bewijsbaar en op waarheid gegrond, dan is het kleingeestig te twisten en pligtmatig te onderzoeken. Het is niet twijfelachtig, waartoe de ware Wijze besluiten zal. Hij toch weet, dat er geschreven en niet vergeefs geschreven staat: Beproeft alle dingen en behoudt het goede! |
|