Intreêrede te Groningen en Inwijdingsrede te Uithoorn. Met Aanteekeningen en Bijlagen. Door H.T. Roskes, Predikant te Groningen. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1837. In gr. 8vo VIII en 168 bl. f 1-80.
Bij Gelegenheidsleerredenen, indien zij zich niet door eene groote mate van voortreffelijkheid onderscheiden, kunnen wij, naar den aard van dit Tijdschrift, niet lang stilstaan, daar zij dan hare meestal betrekkelijke waarde hebben voor degenen, voor welke zij uitgesproken zijn. - De Intreêrede van den Heer roskes, te Groningen, heldert den Apostolischen zegenwensch, II Thess. III:5, eerst op: zij herinnert vervolgens deszelfs hooge waarde, in deze vier opzigten: als ontleend van onze behoefte, als onze hoogste gelukzaligheid ten doel hebbende, als op de kennis van den Heer gegrond, (dit schijnt niet in den tekst te liggen) en als een' krachtigen prikkel tot Christelijken arbeid opleverende: zij besluit ten laatste met denzelfden wensch, waarvan echter de invloed op de gewone intreê-complimenten niet zeer zigtbaar is. - Gelijk bij de Intreêrede de toen gebruikte Psalm- en Gezangverzen afgedrukt zijn, zoo zijn ze dit ook, benevens het voorgelezene en de Gebeden, bij de Inwijdingsrede. Deze wordt hier gegeven, zoo als zij naderhand meer uitgewerkt en tot eene lengte van 50 bl. uitgedijd is, behalve nog omtrent 22 of 23 bl. voor- en naredenen. Zij heeft hagg. II:10b ten tekst, en beschouwt deze woorden, als eene werkelijk bestaande, d.i. geschiedkundig voor den tempel van Jeruzalem, en door gevolgtrekking (maar die Rec. wat verre gezocht schijnt) ook voor dit kerkgebouw, - als eene bij uitnemendheid rijke - onvoorwaardelijke - en onwankelbare belofte. (Misschien zou men de twee laatste punten beter kunnen omzetten.) Ofschoon nu dit alles, vooral wat bij het tweede punt gezegd wordt, verheffing boven het zinnelijke - godsdienstig onderwijs -
geruststelling voor ons geweten -