| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Specimen Hermeneutico-Theologicum inaugurale, de membrorum concinnitate, in Pauli ad Romanos Epistola, quod - pro Gradu Doctoratus - in Academia Rheno-Trajectina, publico ac solemni examini submittit A.M. Snouck Hurgronje, Medioburgensis, Doctrinae Christianae Interpres designatus in urbe Verana. Traj. ad Rhen. apud Paddenburg et Soc. 1837. Forma 8va. maj. XII et 160 pagg.
Specimen Theologicum de Cyrilli Hierosolymitani Catechesibus, quod - Praeside A. des Amorie van der Hoeven - ad publicam disceptationem proponit J.J. van Vollenhoven, in Sem. Rem. S.S. Thol. Stud. Amst. apud C.A. Spin. 1837. F. 8va. maj. VIII et 149 pagg.
Disputatio de Hussi Vita praesertimque illius condemnati causis, quam - pro Gradu Doctoratus - in Academia Lugduno-Batava publico ac solemni examini submittit D.G. van der Horst, Lugduno-Batavus. Amst. apud S.J. Prins. 1837. F. 8va. maj. XII et 132 pagg. f 1-50.
Deze drie Proefschriften voegen wij bij elkander, deels kortheidshalve, deels ook ten aangenamen bewijze, dat men op onderscheidene geleerde Kweekscholen en bij verschillende Kerkgenootschappen wedijvert, om tijd en vlijt ter bevordering der Godgeleerde Wetenschappen te besteden, en daarvan loffelijke proeven aan het licht te brengen.
De Heer a.m. snouckhurgronje, Kweekeling der Utrechtsche Akademie, Zoon van den Middelburgschen
| |
| |
Predikant Dr. snouck hurgronje, volgt loffelijk het voorbeeld van zijnen Vader en Broeder, door het leveren van een Specimen ter verkrijging van de Doctorale waardigheid. Hij handelt daarin over de geëvenredigdheid of gelijkmatige schikking der leden in den Brief van paulus aan de Romeinen; die schikking namelijk, welke anders ook parallelismus genoemd wordt, en vooral in de dichterlijke boeken des O.V. plaats heeft, maar van daar ook wel in den proza-stijl overgegaan, en als zoodanig ook in de Schriften des N.V. te vinden is. - Het eerste en verre het kortste gedeelte dezer Proeve handelt over die concinnitas der plaatsen van het O.V., die door paulus aangehaald worden, en komt Rec. minder noodig voor, daar deze geen eigene woorden des Apostels zijn, en dus voor het eigenaardige van zijnen stijl niets afdoen. - Het tweede en voornaamste bevat het eigenlijke onderwerp, dat hier gepast in drie deelen verdeeld wordt, en over die plaatsen handelt, waarin of de gelijknamige, of de tegenstellende, of de gemengde parallelismus heerscht, welke laatste wederom drie onderdeelen heeft, namelijk of plaatsen, waar de leden, zonder uitdrukkelijke gelijkheid of ongelijkheid, elkander evenredig opvolgen, of waar de leden van den zin uit elkander aan te vullen zijn, of waar verschillende soorten van parallelismus ondereen gemengd worden. De tot elke rubriek behoorende plaatsen stelt de Schrijver voor, wijst de daarin naar zijn inzien heerschende concinnitas aan, en maakt er niet zelden een goed critisch en exegetisch gebruik van. - Dit alles wordt doorgaans kort, ordelijk en duidelijk behandeld, en van de
voorhanden zijnde bouwstoffen wordt een goed gebruik gemaakt: op het laatst is het wel eens een weinig schraal en oppervlakkig; maar voor een Akademisch proefschrift, dat van zoo grooten omvang niet zijn kan, mag men er tevreden mede zijn. - Doorgaans kan Rec. zich met den Schrijver wel vereenigen: over den zin van enkele plaatsen in haar geheel kan hij hier niet uitweiden; en dit komt ook met het bijzondere oogmerk van dit
| |
| |
Specimen minder overeen. Op sommige plaatsen, vooral op de volgg.: Rom. VII:6b., (p. 89) VIII:2, 4b., (p. 95-97) XVI:19b, (p. 112,3) zou Rec. meer eenvoudige antithesis dan parallelismus antitheticus vinden: het is meer één enunciatum, dan wel twee membra disjuncta. Zoo is het ook met H. VIII:31, 32, (p. 123 seqq.) waar niets anders dan eene eenvoudige protasis en apodosis schijnt te zijn; en H. XI:36, dat wederom slechts één enkele eenledige volzin is. - Moeijelijk zou het te bewijzen zijn, wat de Schrijver p. 121 beweert, dat προγινώσκειν (H. VIII:29) beteekent ab aeterno complecti amore: zou er hierin en in het volgende προορίζειν op het πρὸ wel zoo veel te drukken, en het compositum wel veel meer dan het simplex zijn? zouden die twee woorden hier ook niet, als bijkans synonyma, bij elkander behooren; want er staat vóór het laatste niet, gelijk in de andere leden, τούτους καὶ, maar eenvoudig καί? Paulus herhaalt het laatste, vs. 30, slechts, omdat er wat veel tusschen beide stond. - H. II:25 meent de Schrijver, dat het laatste deel van het tweede lid uit het eerste van het eerste moet aangevuld worden; doch dit schijnt niet noodig, want het is reeds eene sterkere uitdrukking; het is geheel parallelismus antitheticus, gelijk daarentegen H. III:30 veel meer de synonymus plaats heeft, dan dat, volgens p.
136,7, eene suppletio zou noodig zijn; zoo als H. XIII:38.39 veel meer exaggeratio per antithesin dan parallelismus schijnt te zijn. - Dan genoeg! deze en dergelijke aanmerkingen verminderen den regtmatigen lof niet, dat de Heer snouck hurgronje zijne stof met vlijt en smaak bewerkt heeft.
De Verhandeling van den Heer van vollenhoven is mede ordelijk en geleidelijk ingerigt. Deze Leerling uit de Kweekschool der Remonstrantsche Broederschap volgt zijnen voorganger van der pot: gelijk deze, onder voorzitting van Prof. d.a. van der hoeven, over basilius, als Kerkelijk Redenaar, gehandeld heeft, zoo handelt gene over cyrillus en
| |
| |
deszelfs Kerkelijke Redenen, onder den naam van Catecheses bekend. In de Inleiding geeft hij een kort verslag van den toestand der Christelijke Kerk ten tijde van dezen Bisschop van Jeruzalem, en vervolgens van het leven en lot, van het karakter, de verdiensten en de schriften van dezen Kerkvader, wiens Catecheses of Onderwijzingen het eigenlijke voorwerp zijns onderzoeks uitmaken, en in het eerste deel in het algemeen, en in het tweede met opzigt tot de daarin vervatte Christelijke Godsdienstleer beschouwd worden. Na in de twee eerste hoofdstukken van het eerste deel over getal, verdeeling, echtheid en ongeschondenheid, oogmerk, tijd en plaats dezer Catecheses gehandeld te hebben, geeft hij in het 3de eene korte schets van elke afzonderlijk naar inhoud en vorm, waarop hij in het 4de cyrillus ten opzigte van zijnen stijl, en in het 5de in zijne uitlegging van de H. Schrift beschouwt; waarbij welligt nog iets te voegen ware over zijne manier van bewijsvoeren uit dezelve. Deze laatste echter blijkt althans gedeeltelijk uit de 7 hoofdstukken des tweeden deels, waarin van vollenhoven, na over de kenbron der Godsdienstleer volgens cyrillus gehandeld te hebben, van deszelfs Theologia, Angelologia en Daemonologia, Anthropologia, Christologia, Soteriologia en Eschatologia achtervolgens een kort overzigt geeft, en hieruit eindelijk een kort besluit over de waarde van deszelfs leer opmaakt. Het een en ander is vrij volledig en wél, voor zoo veel het in den omtrek van zulk eene Verhandeling geschieden kan, behandeld, en is geen onbelangrijke bijdrage, om dezen Kerkvader uit zijne schriften, en alzoo ook gedeeltelijk de godsdienstige
denk- en leerwijze van dien tijd te leeren kennen. De stijl dezer Proeve, zonder in zijn geheel verwerpelijk te zijn, schijnt wel eens die eigenaardige kleur van zuivere Latiniteit te missen, welke men ook aan de behandeling van Theologische onderwerpen gaarne gegeven ziet. Ook vond Rec. wel eens woorden en zegswijzen, die niet onberispelijk, of ook suspectae auctoritatis, en waarvan
| |
| |
wel sommige, maar toch denkelijk niet alle, aan drukfouten toe te schrijven zijn. B.v.p.l. sicut mihi - viderentur, ita - putavi, 1. videbantur, of visa sunt; p. 7. evanuïssent, waar de zin vordert evanuërint; p. 9, 12, aliquot temporis, 1. aliquantum temporis of per aliquot tempus; p. 14 en elders meermalen tanti en quanti voor tot en quot; p. 24. exulati, 1. in exilium missi; p. 33. in universo, 1. in universum of universe; p. 43. mysteriosae, 1. mysticae of arcanae; quanti - fecerint, et quam religiose coërcerentur, 1. coërciti fuerunt; p. 61. horum (capitum) summam, tanquam sigillum, iis oppressisset, 1. impressisset, of liever horum summa, tanquam sigillo, ea obsignasset; p. 94. numerosae, 1. numerose; ubi utatur, 1. ubi utitur; p. 100. praemittenda nonnulla - necesse habui, 1. praemittere etc. - Dan genoeg! Rec. wilde alleen hiermede herinneren, hoe noodig en welstandig het is, bij eene voor het overige goede behandeling, ook op zulke dingen, die welligt kleinigheden kunnen schijnen, te letten.
De derde bovengenoemde Verhandeling is van den Heer van der horst, die zijne studiën op het Athenaeum te Amsterdam volbragt, en uit dien hoofde volgens de wet verpligt was naar den Doctoralen graad te staan, welken hij dus ook, na verdediging van deze Disputatio, aan de Akademie van Leiden bekomen heeft. Het onderwerp van dit welgeschreven stuk is het Leven van huss, en voornamelijk de redenen, waarom hij veroordeeld is. Om op het regte standpunt te komen, wordt in de Inleiding de staatsgesteldheid van Duitschland en Boheme, de staat der Pauselijke Regering, en de toestand der Boheemsche Kerk kortelijk geschetst. Hierop wordt in het eerste deel een overzigt van het leven en de lotgevallen van huss gegeven, en vooral zijne geschiedenis, van dat hij voor de Kerkvergadering van Constanz gedaagd, tot dat hij door dezelve ter dood veroordeeld werd, in hare bijzonderheden voorgesteld. In het tweede en voornaamste gedeelte der Verhandeling staat
| |
| |
de Schrijver zeer ordelijk stil bij de redenen, waarom huss veroordeeld is; en wel in het 1ste hoofdst. bij die, welke in het vonnis vermeld worden, namelijk deszelfs overhelling tot de leer van wiclef, en deszelfs om drie redenen dusgenoemde hardnekkige en onverbeterlijke ketterij. Daar hij echter meent, dat de veroordeeling van huss daaruit alleen niet te verklaren is, doet hij in het 2de hoofdst. onderzoek naar de van elders ontleende redenen, namelijk die gelegen waren 1. in de Leden der Kerkvergadering, 2. in Keizer sigismund, 3. in huss zelven. Bij de eerste vindt hij staatkundige, wijsgeerige, godsdienstige redenen, ook dezulke, die uit het verschil van volk, waaruit zij waren, uit den algemeenen haat der Geestelijken, of uit bijzondere veete tegen huss ontstonden: bij den Keizer neemt hij deszelfs veranderlijke en zwakke gemoedsgesteldheid en staatkundige overleggingen in aanmerking: bij huss let hij op deszelfs onwrikbare vastheid van geest, onverschrokkene verachting van den dood, en vurige zucht tot openlijke belijdenis der waarheid. - Dit een en ander kan Rec., zonder te uitvoerig te worden, niet breeder voorstellen: in sommige der opgegevene redenen zou hij misschien zooveel niet vinden als de Schrijver; maar met het geheel, als oordeelkundig ontwikkeld, kan hij zich in de hoofdzaak wel vereenigen. - Deze Verhandeling is rijkelijk, somtijds met kwistige mildheid, voorzien met noten ter aanhaling van werken, die de Schrijver geraadpleegd heeft, of waarin over het gezegde meer te vinden is: nu, dit is in allen gevalle beter, dan slechts na te schrijven, zonder zijne bronnen te noemen; evenwel het is ook hierin: Est modus in rebus. - Daar eindelijk deze Verhandeling zich ook door stijl en Latiniteit gunstig aanprijst, mag zij onder de Akademische Proefschriften met vereerende onderscheiding
genoemd worden. |
|