Schiedamsche Almanak, voor het Jaar 1838. Te Schiedam, bij M. Gonde. 182 Bl. f 1-:
Zoo wordt dan het getal gewestelijke en stedelijke Almanakken nog met een' nieuwen broeder vermeerderd! Wij kondigen voor 1838 een' Schiedamschen Almanak aan; en hoezeer een Almanak wel altijd een Almanak blijven zal, zoo behoeft de nieuwe Almanak van Schiedam niet te vreezen voor een slecht onthaal. Het boekje doet zich, uit- en inwendig, vrij goed voor. Proza en poëzij, gedeeltelijk nameloos, wisselen elkander beurtelings niet onaangenaam af. ‘Of onze Letterkunde,’ zoo als de Recensent van den Almanak, in een geestig stukje: Eene Nederlandsche Recensie, 't welk in het boekje gevonden wordt, vraagt, ‘door de uitgave van dezen Almanak wel iets gewonnen heeft?’ durven wij niet beslissen. Zullen letterkundige voortbrengselen eene blijvende waarde behouden, dan moeten zij nog al wat degelijke eigenschappen bezitten; maar, hoe het zij, vele stukjes, hier te vinden, zouden prachtiger uitgegevene jaarboekjes geenszins ontsieren. Wij treffen ze hier aan van meer of minder bekende Dichters: De Heeren van der hoop, lublink weddik, van pellecom, van dam van isselt, van harderwijk en anderen leverden hunne bijdragen. De Romance van van der hoop (uit het Russisch?) is dien Dichter waardig; jammer, dat het plaatje bij dezelve zoo ongelukkig uitgevallen is (welke figuren!) en zoo afsteekt bij het goed geteekende en alleraangenaamst gedaagde plaatje, 't welk bij het fiksche gedicht, door van pellecom, gevonden wordt. De Kroon, door lublink weddik, dichterlijk wijsgeerig; Meester boven Meester, door van dam van isselt, los en luimig; de Gedachten, door van harderwijk, ernstig en belangrijk, en om trant en inhoud lezenswaardig. Wat wij verder van de Dichters gebel en j. van
dam vinden, is hier ook wel ter plaatse; terwijl het stukje van den Heer enst koning ook door onze vrouwen en meisjes met genoegen zal gelezen worden. Wij stemmen volmondig met den Dichter in:
‘Vrouwenmin verhoogt het leven:
Zaligheid deelt ze aan ons uit;