Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 663]
| |
Vertaalde romans.De vloed van buitenlandsche ‘in een Nederduitsch gewaad verschijnende’ Romans, welke gestadig aanwast en den soliden Boekhandel te gelijk met solide Letterkunde dreigt te overstroomen, maakt het onmogelijk, van die alle een eenigzins voldoend verslag te geven; tenzij men daarvoor alleen een Tijdschrift wilde aanleggen, hetgeen zeker in onzen onderneemzieken tijd, waarin bijna alles zijn eigen periodiek geschrift heeft, zulk een buitensporig denkbeeld niet zijn zou. Rec. kan voor iets in dit vak, dat om verschillende redenen buitengewone opmerking wekt, ter naauwernood iets meer, dan enkele regels, in de Letteroefeningen bedingen, en ontvangt nooit Romans, uit Duitschland of Engeland, of van waar ook overgewaaid, zonder dat zijn vriend de Redacteur hem vriendelijk herinnert, toch de kortheid te betrachten, opdat niet hem of anderen wedervare, wat hem nog vóór eenigen tijd met een oorspronkelijk wetenschappelijk werk (timmer's Menschkunde, D. II en III) gebeurde, dat de beoordeeling maanden op de griffie dezes Tijdschrifts liggen bleef, omdat er - zou de trekschipper zeggen - geen plaats in de roef was. Wij weten - daar het toch niet aardig is, wanneer Romans reeds vergeten en versleten, d.i. een jaar oud zijn, er eerst de Recensie van te krijgen - er niets beters op, dan een' heelen stapel in deze ééne beoordeeling zamen te vatten, ze zoo kort mogelijk af te schepen, en alzoo plaats in te ruimen aan dien nieuwen toevoer, welken wij eerstdaags weder wachtende zijn. De ondervinding heeft ons al een paar jaren geleerd, dat, is men eenmaal met deze geschriften ten achter, men het blijft, zoo niet meer en meer wordt. Wij vreezen alleen maar, dat wij op nieuw in den chaos verward zullen zijn, eer deze Recensie, of liever deze verzameling van aankondigingjes, geplaatst is, en verzoeken Heeren Vertalers, Uitgevers, Directeuren van Leesgezelschappen en allen, ‘van wat rang of stand ook’, onze gedwongene kortheid voor lief te nemen. Den hoed afnemende voor eenen schrijver van gunstigen naam en faam, beginnen wij met | |
De Slaapwandelaarster en het Heksenproces; door C. Spind- | |
[pagina 664]
| |
ler. Uit het Hoogduitsch. Te Amsterdam, bij C.L. Schleijer. 1837. In gr. 8vo. 346 Bl. f 3-60.‘Wij zouden,’ heet het, ‘veel ophef kunnen maken van het dichterlijke der twee onderwerpen, door den Schrijver gekozen; hoe hij in het eerste eene poëtische beschouwing van een zonderling en geheimvol natuurverschijnsel geeft, en hoe hij in het tweede van eene episode uit de geschiedenis der afdwalingen van 's menschen rede en gezond verstand, met krachtige, ja gloeijende verwen, met eene meesterlijke hand, een levendig tafereel heeft geschetst’; maar wij kunnen niet vinden, dat deze beide verhalen zoo uitstekend zijn, als wij ze van eenen spindler zouden verwachten. Den Schrijver van den Jezuit, en vooral van den heerlijken Jood, hebben wij naauwelijks kunnen herkennen. Het tweede verhaal is nog het beste; het eerste is ons te woest. Viel ons dit geschrist, den naam des schrijvers in aanmerking genomen, alzoo uit de hand, zulks was niet het geval met: | |
De Rots van Tremordijn, door Mrs. F. Trollope. Uit het Engelsch. II Deelen. Te Haarlem, bij de Wed. A. Loosjes, Pz. 1836. In gr. 8vo. 516 Bl. f 5-80.Komaan! zeiden wij; eens gezien, of Mistr. trollope, die wij als eene scherpzinnige en onderhoudende schrijfster uit hare Reizen kennen, hoewel verre van ons met alle hare oordeelvellingen te kunnen vereenigen, ook gelukkig slaagt in den Roman. Naar wij meenen, is het haar eersteling in dit vak. Het plan is zeer eenvoudig, maar belangwekkend. Een aanzienlijk Lord, tremordijn, had eene eenige dochter, aan wie reeds vroeg denkbeelden werden ingeboezemd van haar toekomstig aanzien en grootheid. Op haar 15de jaar kreeg zij eenen broeder, aan wien, het tooneel is in Engeland, alle rangen en titels nu na den dood des vaders zouden vervallen. Grievende teleurstelling voor Lady augusta! De moeder sterft, en augusta weet zulk eenen onbepaalden invloed op haren vader en jongen broeder te verkrijgen, dat de opvoeding van den laatsten geheel en al in hare hand komt. Zij vormt hem tot een weekelijk schepsel, dat alleen door hare oogen ziet; haar wil is de | |
[pagina 665]
| |
zijne. Ook de oude Lord sterft, en dit versterkt den invloed der zuster op theodoor. Zij doen zamen eene reis naar het vasteland, waar, in Zwitserland, theodoor verliest op de, daar met hare moeder wonende, Schotsche Miss maxwell. Augusta stemt in dat huwelijk toe; doch - maar hierin ligt de knoop van den Roman, dien wij voor de lezers niet van het nieuwe en verrassende willen berooven door verdere inhoudsopgave. Het karakter der hoofdpersoon is uitstekend volgehouden. In levendige en juiste karakterteekening trouwens munt deze Roman bijzonder uit. Miss murray, knowles en catharina zijn schoone karakters, die een aangenaam tegenwigt geven tegen de afschuwelijke augusta, afschuwelijk tot in haar sterven toe. Naar haar hadden wij het werk liever: de Zuster genoemd. Doch, wat doet dit er toe? De vertaling is wél; alleen dat Engelsche Mr. en Mrs. hinderde ons een weinig, en Hoofdst. 14-27 (maar dit is de schuld der Schrijfster) zijn lang genoeg gerekt. De beschrijving van den geestelijke (D. I, bl. 200) wijkt nog al aanmerkelijk af van het titelvignet. Behalve kunne voor kunde, D. I, bl. 191, en den Jury, D. II. bl. 243, herinneren wij ons geene hinderlijke fouten. Eenmaal aan de Engelsche Schrijfsters zijnde, laten wij volgen: | |
Carolina, of de Zelfverloochening. Door Mrs. Hofland. Uit het Engelsch. Te Amsterdam, bij ten Brink en de Vries. 1837. In gr. 8vo. 248 Bl. f 2-60.De trant, in welken deze Roman geschreven is, zal aan onze landgenooten ongetwijfeld zeer welkom zijn. Men kan dien den zedelijk-godsdienstigen noemen. Prikkelend voedsel voor eene opgewondene verbeelding zoeke men hier niet. De lotgevallen verheffen zich naauwelijks boven het gewone; verrassende uitkomsten, kokende hartstogten zoekt men hier te vergeefs; maar het geheel ademt eenen zoo zuiveren en zachten geest, is zoo vol van edele gevoelens en zachte godsvrucht, dat wij dit geschrift gaarne aanprijzen. Bij gunstige opname wil de Vertaler nog meer van deze Schrijfster geven. Het eindelooze uitgeven van zoutelooze boeken maakt het goede lang niet overtollig; en toch zeggen wij: ne quid nimis! | |
[pagina 666]
| |
Eene andere pennevrucht van eene andere Engelsche Dame hebben wij in: | |
Lodore en zijne Dochter. Een Verhaal. Naar het Engelsch van Mrs. Shelley. Te Amsterdam, bij H. Frijlink. 1836. In 8vo. 312 Bl.Een werkje, waarin vooral eene levendige verbeelding heerscht. Het eerste gedeelte vonden wij vrij vervelend; het vervolg wordt ongelijk veel onderhoudender. Met eenige kleine verschikkingen ware het niet moeijelijk geweest, het karakter der moeder geheel verborgen te houden. De verrassing ware dan groot geweest; nu is zij het alleen voor de in het verhaal betrokkene personen; de lezer ziet alles vooruit. Dit is een wezenlijk gebrek in dit anders welgeschreven werkje, dat beter de Moeder ware genoemd. Een eigennaam op den titel van een' Roman achten wij altijd een titel faute de mieux. Dit boekdeel behoort, met: | |
Het Meisje van Kars; naar het Engelsch van J. Morier. II Deelen. 630 Bl.
| |
[pagina 667]
| |
neming heeft het tegendeel doen zien. Wij moedigen echter den Uitgever aan, om, als hij in het vervolg meer vertaalde Romans in het licht zendt, dit aangename formaat te blijven kiezen, al is het dan niet onder een' algemeenen titel, waarmede hij - en daarom hadden wij hem deze uitkomst wel durven voorspellen - niet de eerste was. Zijne keuze was anders gelukkig. Het Meisje van Kars is eene Oostersche geschiedenis. De Schrijver, van wien men ook Reizen in Perzië en elders heeft, verraadt overal den kenner van terrein, zeden en gewoonten; terwijl Kapt. marryat als naar gewoonte zijne lezers meest aan boord van een schip verplaatst, en het scheepsleven, stormen en zeegevechten regt levendig schildert. Zijne manier komt daarin het naast aan die van cooper. Elk der vier vermelde Deelen heeft een fraai gesteendrukt plaatje. Aan den titel zou men niet zeggen, dat | |
De Burgemeester van Windhoek. Eene zonderlinge Geschiedenis;insgelijks uitgegeven te Amsterdam, bij h. frijlink, maar in groot 8vo, 252 bl., en uitgedost met gegraveerden titel en vignet, dat dit f 2-60 kostend boek almede uit het Engelsch vertaald is. Wij loopen er niet zeer hoog mede, misschien omdat de titel ons een vrolijk boek verwachten deed. Het verschijnt in het licht zonder eenige voorrede of iets dergelijks; en waarlijk, Rec. zou dan ook zeer verlegen zijn, om iets te zeggen tot verdediging der vertaling van eenen Roman, dien wij gemakkelijk hadden kunnen missen. Dat de niet onbedreven Vertaler en de zindelijke Uitgever liever hunne pen en pers tot iets beters leenen! Dit werkje verdiende het waarlijk niet. Bladz. 118, reg. 15, staat toen voor toestand. Wij spraken daar van kunnen missen; maar, à propos daarvan, moeten wij ook noemen: | |
De oude Guerillo van Granada. Historisch Romantisch Tafereel; door A. von Tromlitz. Uit het Hoogduitsch. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1837. In gr. 8vo. 292 Bl. f 2-75.Een boek, dat alleen daarom nog eenige aandacht wekt, omdat het verplaatst in den worstelstrijd tusschen de Carlisten | |
[pagina 668]
| |
en Christino's, maar overigens het minste is, wat wij van dezen, ook in ons vaderland niet onbekenden, Schrijver lazen. Om de gelijkheid van terrein en ten deele van onderwerp laten wij volgen: | |
Salvador, het Opperhoofd eener Guerillabende, of de Spaansche Bevrijdingsoorlog van 1808 tot 1813. Een Verhaal van Don Telesforo de Trueba. II Stukken. Te 's Gravenhage, bij A. Kloots. In gr. 8vo. 624 Bl. f 4-40.De Vertaler, h. van der sprong, meldt niet, of hij dit werk uit het oorspronkelijke Spaansch hebbe overgezet, dan of hij de vertaling in eene der ‘verscheidene Europesche talen’ gevolgd zij. Uit enkele Gallicismen zouden wij eene overzetting uit het Fransch onderstellen; doch, waar dan ook uit, de vertaling is goed. En het geschrift was die ‘eer’ ten volle waardig. De Schrijver, een aanzienlijk Spanjaard, schildert in hetzelve met levendigheid de Guerilla-benden gedurende den bekenden bevrijdingsoorlog tegen Fransche overheersching en onderdrukking. Wij hebben het met genoegen gelezen. Van mannenoorlog komen wij op vrouwenoorlog in: | |
Wlaska, of der Vrouwen Oorlog in Bohemen. Een geschiedkundige Roman, naar het Hoogduitsch van C.F. van der Velde. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1836. 304 Bl. f 2-75;waartoe een verhaal, bekend uit de Boheemsche geschiedenis der zesde of zevende eeuw, de stof levert. Doch, schoon wij moeten bekennen, dat het niet de minste Roman van dezen Schrijver is, moeten wij toch zeggen, dat dezelve zich niet boven het middelmatige verheft, en dat middeleeuwsche kostuum mist, waardoor werken van dezen aard waarlijk belang wekken. Slechts enkele partijen zijn goed geteekend. In vernuft, verbeelding en smaak staat veel hooger het kleinste van alle in deze beoordeeling opgenomene boeken, dat wij, opdat het zij: einde goed, al goed, ook tot het laatst bewaarden. Het draagt den titel van: | |
Ernst Frank. Een belangrijk Tafereel uit den strijd tot vrijmaking van Zuid-Amerika, door A. Ewald. Uit het | |
[pagina 669]
| |
Hoogduitsch. Te Zaltbommel, bij J. Noman en Zoon. 1837. In gr. 8vo. 270 Bl. f 2-20.Wij lazen dit werkje met belangstelling, en durven het gerust aanprijzen. Veel kunnen wij er niet van zeggen, maar besluiten, met er iets uit over te nemen: ‘Onze nieuwere Romans (is het oordeel van een' der vrienden van den Schrijver, Inleiding, bladz. 7) zijn eene soort van dramatische voortbrengsels, en daarom moet ook de tijd der eigenlijke handeling zoo kort mogelijk gesteld worden. De geschiedenis der jeugd en alle voorafgaande gebeurtenissen moeten als inlasschingen (episoden) kort en bondig, wel ingevlochten, maar niet als van den Schrijver afkomstig, doch door de opgevoerde personen zelven worden voorgedragen. Het schetsen van natuurtooneelen en het bijbrengen van korte oordeelvellingen is alleen den Schrijver vergund; maar ook hiermede moet hij spaarzaam te werk gaan, en, waar dat maar voegzaam kan, ook deze den handelenden personen in den mond leggenGa naar voetnoot(*). Die personen zelven moet hij in woorden en gedrag zoodanig aan zijne lezers doen kennen, dat zij in staat zijn hen te beoordeelen, zonder dat eene afzonderlijke beschrijving van hun karakter daartoe noodig zij. Verder moeten alle gebeurtenissen waarschijnlijk en natuurlijk wezen. Even als de dichtkunst alleen de verfraaide natuur schildert, en haar niet afmaalt gelijk zij is, maar zoo als zij zijn kon, zoo moet ook de Romanschrijver alles, wat maar eenigzins aanstoot of ergernis geven kan, zoeken te vermijden, hetgeen den Geschiedschrijver niet geoorloofd is.’ Woorden van waarheid, die den opsteller bij het schrijven van zijnen Roman zijn voor den geest geweest, en die wel door allen, die zich tot dezen arbeid zetten, mogen in het oog gehouden worden. Geschiedde dit, dan zouden wij in dit vak minder geschriften, maar ook - minder prullaria hebben. |