Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijArchives, ou Correspondance inédite de la Maison d'Orange-Nassau, etc. par M.G. Groen van Prinsterer. 1e. Série, Tom. III et IV.(Vervolg en slot van bl. 611.)
Lodewijk van Nassau is de marcellus, gelijk willem de fabius maximus der Nederlanden. Zijn ijver voor de zaak der vrijheid deed hem wel eens | |
[pagina 643]
| |
minder omzigtig zijn dan zijn Broeder. Na de overwinning van Heiligerlee waagde hij zich met eene geringe magt aan het beleg van Groningen, en verhaastte daardoor gedeeltelijk zijne nederlaag bij Jemmingen. Maar zijne inneming van Bergen in Henegouwen mag, onder het bestuur der Voorzienigheid, als het middel beschouwd worden, dat alva belette Holland geheel te vergruizen. Zijne verdediging aldaar was zulk eenen held waardig, en boezemde zelfs een' vijand (en een' vijand als Don frederik!) hoogachting en bewondering in, waarvan hij ondubbelzinnige blijken gaf. De Hollanders verlangen, gedurende hunne bittere worsteling, naar lodewijk, als naar den Engel Gabriël. (T. IV, p. 74.) Hij is een halve God voor den Landgraaf van Hessen, (p. 96 van het Aanhangsel.) In Frankrijk geniet hij de hoogste achting; men onderhandelt met hem als met eene Mogendheid; Spanjes vrienden vreezen hem, als een' man, gereed om alle kansen te wagen, en willen hem door een jaargeld onschadelijk maken (p. 61, 65*.) Eindelijk trekt hij op, door het Fransche Hof gevleid, doch in het uur des gevaars verlaten, en sneuvelt, met weinig geoefende en onwillige benden tegenover de beste troepen van Europa, in overmagt tegen hem opgekomen, benevens zijn' Broeder, den jeugdigen hendrik, en den jongen christoffel van de Paltz. Ware het geen misbruik des woords, gesneuvelde helden martelaren te noemen, dan zou die naam hem volkomen voegen; want zijn dierbaarste schat, waarvoor hij leefde en streed, was het Evangelie. Ook zijn Broeder, de minder strijdbare, maar vooral niet minder welwillende johan van Nassau, was, bij den veldtogt van 1568, met willem, en in 1574 met lodewijk, ten strijde getogen, maar door eene tusschenkomst der Voorzienigheid (de menschen noemen het toeval) voor zijnen Broeder, het Vaderland en de vrijheid bewaard gebleven, om naderhand de gronden der Utrechtsche Unie te leggen. Hij was onvermoeid in reizen en onderhandelen voor de groote zaak. Van de twee jeug- | |
[pagina 644]
| |
dige Nassausche spruiten, adolf en hendrik, waren de schoone kiemen nog niet ontwikkeld, toen zij voor Godsdienst en vrijheid het leven lieten. Filips II wordt, gelijk wij reeds in een vorig Deel zagen, als minder snood beschouwd, dan bij de meeste Schrijvers. Doch welk eenen naam zal men het dan geven, dat hij schijnbaar zeer ernstig voorneemt, om in de Nederlanden te komen, en de inwoners daardoor volkomen misleidt. Nog in Augustus 1567, toen alva reeds met zijne bloedplakkaten verscheen, nam filips den schijn aan, als wilde hij herwaarts komen; doch reeds geloofde het niemand meer. (T. III. p. 117.) Steeds in de schuilhoeken van zijn kabinet verborgen, waaruit hij, gelijk eene spin uit het middelpunt van hare webbe, zijne slagtoffers deed vellen, zond hij, in plaats van zijnen persoon, dien hij waarschijnlijk niet durfde wagen, een' man, wien geene middelen te snood waren, mits hij enkel slaven om zich heen zag. Van alva zijn hier geene brieven en weinig bijzonderheden, dan alleen, dat zelfs hij den Parijschen moord afkeurde. Hij noemde dien razend, onbedacht, en ligtzinnig uitgevoerd. Hij wilde liever zijne beide handen verloren, dan zulk een slecht stuk bedreven hebben, (p. 24, 36.) Granvelle wordt door onzen Uitgever, (Introduction, T. IV. p. XXXVII) na de inzage zijner papieren, nog al gunstig beoordeeld. Wij zullen de uitgave dier papieren afwachten, eer wij ons oordeel over deze personaadje veranderen; doch schoon hij, nadat de proef met alva mislukt en de opstand algemeen is, (17 Aug. 1572) tot zachtheid raadt, verwondert en ergert hij zich over het late van den verfoeijelijken St. Bartelsnacht, die een' alva tot verontwaardiging wekte, en die zekerlijk nog snooder, lager, helscher en vernielender was, dan alle de strafoefeningen van dezen. (T. IV. p. 265.) Hij wilde de goederen van egmond en oranje zelfs aan de kinderen ontnemen, en dezen daarvoor in Spanje schadeloos stellen. Op den echten toon van een' hoveling zegt gran- | |
[pagina 645]
| |
velle: Die arme Prins is slecht geraden geweest, zoo lang te hebben volgehouden, landen ingenomen en den Koning te hebben willen dwingen. Arme profeet! Hij leeft in de harten der nakomelingschap; de Staat, door hem gesticht, overwon en redde uwe Monarchen, en zijn geslacht bekleedt een' troon, terwijl van u op Aarde niets dan een verachte naam over is! Van Frankrijk kunnen wij slechts met verfoeijing spreken. Wij moeten hier van den geachten Uitgever verschillen, die, vooral in de inleiding tot het IVde Deel en een afzonderlijk vertoog, de pogingen van den Prins, doch inzonderheid van zijn' Broeder lodewijk, om na den Parijschen moord de onderhandelingen met dat Hof te hervatten, meer of min goedkeurt. Wij kunnen dit niet. Onderhandelen met zulke trouweloozen komt ons als een hoogst verkeerde stap voor. Het is echter waar, dat hier vooral de omzigtigheid en vooruitziende staatkunde van den Prins in een veel voordeeliger licht, dan die van zijn' Broeder, verschijnen. Inderdaad gevoelt zich ieder eerlijk hart verontwaardigd bij de schandelijke rol, die catharina de medicis haren Zoon, den Koning, doet spelen, wanneer zij hem tevens door schomberg en frégose de Protestantsche Vorsten in Duitschland en de Nassausche Broeders, door volub Keizer maximiliaan, en door st. goard filips II naar den mond doet spreken; bij de eersten de St. Barthelémy als eene onwillekeurige, snel opgekomene, noodzakelijke daad tot breideling eener zamenzwering, bij den laatsten die als eene lang voorbereide teregtstelling (exécution) zijner onderdanen, om den Koning van Spanje te believen, doet beschouwen. (p. 15, 17, 18 van het Aanhangsel des IVden Deels.) Omtrent de vraag, of de Parijsche Bloedbruiloft een lang te voren overlegd plan van den Koning of zijne Moeder en Broeders, dan wel een gevolg der omstandigheden en van een ongelukkig oogenblik, dat in het snoodste raad zocht, om uit de verlegenheid te geraken, zou geweest zijn, helt de Heer groen van prinste- | |
[pagina 646]
| |
rer tot het laatste over. Wij willen des noods gelooven, dat de zwakke, voor alle indrukken vatbare, karel eerst laat door zijne Moeder is overgehaald; maar dat bij deze Italiaansche Furie, in de school van macchiavel opgevoed, en die dus begreep, dat het wijsheid was, zijnen vijand door uitgezochte list, al was het jaren daarna, te betrappen, de vrees voor den Admiraal en de bourbons die voor de guises te boven ging, en zij zich dus met dezen door den ondergang der eersten zocht te verzoenen, dit komt ons nog altijd het waarschijnlijkste voor. Daartoe moesten ‘alle vogels in ééne kooi gelokt worden.’ Alles, de toebereidselen tot de Bruiloft, de vergiftiging der Koningin van Navarre, het schot op den Admiraal, (om de partij van een Hoofd te berooven) alles duidt op een vooroverlegd plan. (Catharina en anjou, schoon zij het plan ontworpen hadden, kunnen echter wel, eenige dagen te voren, toen het er op aankwam, daarvoor teruggedeinsd hebben.) Anjou doet aan de Duitsche Vorsten schrijven, dat alles onverwacht had plaats gehad, zonder verstandhouding met Spanje. (Aanh. p. 30.) Was dit de waarheid? Evenzeer verzekerde st. goard in Spanje het tegendeel. Men zou misschien de Hoofden getroffen hebben, wanneer het besluit oogenblikkelijk genomen ware; maar de moord zou niet zoo algemeen, niet zoo geregeld geweest zijn. Hoe het zij, willem I vertrouwde karel en zijne Moeder niet. Wij zien dit duidelijk in den overschoonen brief, door hem aan zijn' Broeder johan geschreven, (T. IV. p. 385 seqq.) Hij zelf verfoeide alle vervolging, zoo wel bij verraad als onder wettigen vorm; en men mag hem beschouwen als den eersten, die (onder anderen door den lateren Godsdienstvrede) de belijders der beide Godsdiensten vreedzaam en als broeders naast elkander wilde doen wonen. De uitgave dezer Archives is dan ook waardiglijk toebetrouwd aan eenen Man, die den moed heeft, om, hoewel verknocht aan het Hof, openlijk de bekende maatregelen der Re- | |
[pagina 647]
| |
gering tegen te spreken; terwijl hij het palladium van Nederlands Staat, algeheele vrijheid ook in het godsdienstige, zoekt te handhaven. Zulk eene onafhankelijkheid van karakter is in den tegenwoordigen tijd eene zeldzaamheid. En nog denken de Duitschers,Ga naar voetnoot(*) dat de godsdienstige toon des Uitgevers misschien, even als in Duitschland, het bejagen van gunst, bezoldiging, posten en ordelinten ten doelwit heeft? (Zie T. IV, Introd. p. LXXVIII.) Wij moeten nog iets zeggen over de Duitsche Vorsten, die hier voorkomen. In augustus van Saksen zien wij den koelen, halven vriend, die, door bloedverwantschap genoopt, wel eenige pogingen doet om den Prins bij te staan, maar alleen door voorspraak bij den Keizer. Hij haatte en vreesde de Calvinisten, en naarmate de Prins daartoe overhelde, en zich in Frankrijk nader aan dat Kerkgenootschap aansloot, verkoelde zijne vriendschap, even als die van Keizer maximiliaan, die in zijne laatste jaren, zoo het schijnt door den invloed van Spanje, waarheen hij zijne Zonen gezonden had, en waartoe zijne Gemalin, eene Spaansche Prinses, hem deed overhellen, den Protestanten, althans die der Nederlanden, minder genegen was dan te voren. Ook geraakte hij, door den twist om de Poolsche Koningskroon, in onaangename botsingen met Frankrijk en willem I. In willem van Hessen vinden wij den opregten, schranderen, voorzigtigen, echt Duitschen Vorst, die in den haat van augustus tegen de Hervormden niet deelt, en zich voor Frankrijks bedwelmende lokstem weet te hoeden. Het is aardig, den winderigen ophef van den Franschen Afgezant schomberg nopens Hessen's verkleefdheid aan Frankrijk door den eigen' brief des Landgraven wederlegd te zien. (Aanh. p. 51, 56, 115.) Hij vertrouwde den Franschman, in weer- | |
[pagina 648]
| |
wil van diens walgelijke vleitaal, niet; zijn vriend, de Keurvorst van de Paltz, wel. (Aanh. p. 116, 117.) Deze laatste, een ijverig voorstander der Hervorming, de eenige magtige Duitsche Vorst, die het Calvinismus openlijk begunstigde, zond zijn' Zoon, christoffel, met lodewijk van Nassau, om de vrijheid in Nederland te herstellen, en verloor ook bij de Mookerheide den veelbelovenden jongeling. Eindelijk komt ons de Keurvorst van Keulen hier voor, een man zonder beginselen, en, zoo het schijnt, aan eene ongeregelde leefwijze overgegeven, die, om eene vrouw te kunnen trouwen, de hulp der Protestanten inriep, schoon hij zelf nog aarzelde hun geloof te omhelzen, en intusschen openlijk de wetten van het zijne schond. Wij leeren dien Kerkvoogd (gebhard von truchsess) hier in een zeer ongunstig licht kennen.Ga naar voetnoot(*) Wij hadden nog verscheidene bijzonderheden aangeteekend, die deze gedenkschriften ons opleveren, zoo als het schoone verweerschrift van bernard van merode nopens de overgave van Mechelen door het oproer der stedelingen, (T. IV. p. 9) waaruit blijkt, dat de Belgen toen gelijk tegenwoordig, maar de merodes geheel andere lieden waren; de pogingen van aldegonde, om, uit zijne gevangenis, den vrede te herstellen (T. IV. p. 285); (men weet, dat hij dit ook bij het einde zijner staatkundige loopbaan, na de verovering van Antwerpen, deed;) de raad van coornhert's Broeder, om den handel van Nederland door de ballingen naar Emden te verleggen (T. III. p. 137); de vroege vermelding van de bajonet; het plan, om de Spaansche Zilvervloot aan de Azoren te onderscheppen. (T. IV. p. 67, 68, 69.) Doch wij zien, dat ons verslag reeds tot eene buitengewone lengte is uitgedijd, en eindigen dus met den wensch, dat spoedig het vijfde Deel van dit hoogstbelangrijke werk het licht moge zien. |
|