onmogelijk schijnt, de juiste grenzen van het eene en andere aan te wijzen: men gevoelt dan, wat die geschiedenis onder de hand van den begaafden Schrijver der Alhambra worden moest. Rec. las dit boek met eenen soortgelijken indruk, als de beste der duizend-en-één nacht Arabische vertellingen. Personen en zaken, schildering en voorstelling, alles vereenigt zich, om als 't ware eenen toovercirkel om den lezer te trekken. Het is ware poëzij in een proza-kleed. In hoeverre deze Legenden aan de geschiedenis getrouw zijn - wie zal dit zeggen? Rec. kent geene geschiedenis van Spanje, die op het hier geschilderde tijdvak niet - wij erkennen het, vol dwaze grollen - maar toch ook vol waarachtige poëzij, vol legenden is; en waar zal men dus den toetssteen meenen te vinden? De vroegere Spaansche geschiedenis is, en moet uit den aard der zaak zijn, of onbeduidend, of epische vermenging van waar en verdicht. Die dezelve met het snoeimes der kritiek te na zijn gekomen, hebben eene der bekoorlijkste partijen uit de geschiedenis schendig verminkt, en een dor geraamte overgelaten, zonder geest of leven.
Het zal niemand van eenigen smaak berouwen, dit boekdeel te lezen; en nog minder, er aanleiding door te krijgen, om te doen, wat Rec. deed, den heerlijken Rodrigo de Goth van southey, heerlijk door Mevr. bilderdijk vertaald, te lezen of te herlezen.