hunne lotgevallen, worden hier op de jammerlijkste wijze, met echt Fransche onbeschaamdheid en oppervlakkigheid, verknoeid en verwrongen. Daarom had de Vertaler beter gedaan, bij zijn eerste voornemen te blijven, en eene levensbeschrijving van den held des verhaals achter het tweede Deel te voegen. In alle bijzonderheden het verschil aan te wijzen tusschen de geschiedenis, zoo als zij heeft plaats gehad, en zoo als zij hier verhaald wordt, daartoe hebben wij noch plaats, noch roeping. Wij zeggen alleen, dat de overspelige betrekking tusschen de Koningin en struensee, al ware die schildering naar waarheid, ons van dien aard schijnt, dat het min kiesch is, die opzettelijk tot het onderwerp van eenen Roman te maken; inzonderheid, wanneer men in aanmerking neemt, dat de Schrijvers van het oorspronkelijke, de Heeren fournier en arnould, daardoor, in eene door gansch Europa bekende taal, de nagedachtenis verguizen van eene in vele opzigten voortreffelijke Vorstin, de moeder van den, onder de tegenwoordige Vorsten van Europa, met eere genoemden Deenschen Koning frederik VI. Al ware alles waar, dan zou het ons nog stuiten, het zoo breed te schilderen; en waarlijk, vreemd luidt het op de laatste bladzijde, dat ‘de arme mathilda, met smaad overladen, van de wereld verstooten, en verre van hare beide vaderlanden verwijderd, in eenen hoek van Duitschland haar leven eindigde. De nakomelingschap echter, vaak veel regtvaardiger in hare beoordeeling, dan de tijdgenooten, heeft de balans hersteld. De dwaling der jonge, wel schuldige, doch weldoende Vorstin is vergeten, en hare nagedachtenis wordt geliefd en vereerd,’ enz. En hinderde dat de Schrijvers? Of waarom haalden zij dan de misstappen van mathilda, met honderd bijvoegselen, van welke de Geschiedenis
niets weet, weder op? Nu, dat verknoeijen van de Geschiedenis moge in een' Roman aangaan, die den lezer eeuwen terugplaatst; maar in eenen, als dezen, hindert het ons op elke bladzijde. Zoo is ook wat van struensee gezegd wordt, inzonderheid van zijn gedrag omtrent den Koning, verre bezijden de waarheid, en hier zeker aldus voorgesteld, om de doodstraf, aan hem voltrokken, en die zijnen regteren tot blijvende schande verstrekt, te regtvaardigen. Het overige gaan wij, als gezegd, stilzwijgend voorbij.
Maar, Recensent! hooren wij den Vertaler en den Uitge-