gewerkt heeft, de lotgevallen van een' jong zeeman in Britsche dienst afmaalt, tot dat hij, na den rang van Kapitein bekomen te hebben, gelukkig gehuwd is. Hier en daar is het nog al belangwekkend. De schilderingen van onderscheidene tooneelen aan den wal en aan boord zijn natuurlijk en levendig; wij gelooven zelfs, wat de schets van zeden en leefwijze betreft, juist en getrouw. Als Roman beschouwd, bezit het werk bijna geene intrigue. Er is wel eene uitkomst, maar geene ontknooping, omdat er te voren geene verwikkekeling plaats greep. Tusschen beiden leest men dan ook dit journaal met zekere deelneming, maar blijft er nog al bedaard bij. Dikwijls vindt men het wat eentoonig en slaperig; doch pikanter bladzijden volgen wel ras weder op de kronijkmatige. Over het geheel zal men het werk aan het einde met een gematigd welgevallen nederleggen, zonder ergens bijzonder geschokt of geroerd te zijn. Eerst in den zomer van 1837 is het werk aan Recensent geworden; vandaar de late aankondiging, nu het denkelijk bij de massa der lezers reeds vergeten, en door den stortvloed van later uitgekomene Romans, verhalen en werkjes voor de groote menigte verdrongen is.