Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1837
(1837)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 535]
| |
Bloemlezing uit de Werken van Pater Abraham van St. Clara; benevens eene Verhandeling over zijn Leven, Karakter en Schriften. Door J.P. Arend. Te Deventer, bij A. ter Gunne. 1837. In kl. 8vo. 246 Bl. f 1-90.Men moge van de kanselwelsprekendheid denken wat men wil; die een aasje gevoel heeft voor de heiligheid der Christelijke Godsdienst en de waardigheid van den Redenaar, die haar tot zijn onderwerp heeft, kan de Preken van den bekenden Pater abraham van st. clara niet anders dan onwaardig en ongepast vinden; en al kon men met honderd voorbeeldenGa naar voetnoot(*) bewijzen, dat het een gebrek van zijnen leeftijd was - hij is en blijft, wat hij door sommigen genoemd is, uit dit oogpunt, een geestelijke hansworst, wiens koddige invallen nergens minder, dan in eene kerk, te pas komen. Doch beschouwt men den man niet als Kanselredenaar, maar als Schrijver, dan moet het wijdstrekkende zijner kunde, het goedhartige zijner satyre, het fijne zijner menschenkennis, het onbeschroomde zijner taal, het luimige zijner invallen, het populaire zijner uitdrukkingen, het onuitputtelijke van zijn vernuft waarlijk bewonderd worden. Rec. althans, die de meeste werken van den Pater las, legde hem nooit uit de hand van verveling, en vond altijd op iedere bladzijde nieuw genoegen - zoodra hij maar vergeten kon, dat het Preken waren. De onderhavige bloemlezing kon gemakkelijk tienmaal zoo groot gemaakt worden. Tot het vervolgen - want de stof is rijk - moedigen wij gaarne den Uitgever aan. Schoon anders onze ruimte hoe langer zoo minder wordt, om staaltjes te geven, dienen wij hier eene uitzondering ten aanzien van een paar korte te maken. ‘Tafelvrienden zijn gelijk de visschen, die slechts dan den kop uit het water steken, wanneer men hen brokken toewerpt; anders laten zij zich weinig zien.’ ‘Mozes hield eene roede in de hand. Zoolang hij haar vasthield, bleef zij schoon en groen; zoodra hij haar echter op den grond wierp, werd zij in eene slang veranderd. | |
[pagina 536]
| |
Het ware beeld der kindertucht. - Zoolang ouders de roede handhaven, en gepast gestreng zijn, gaat alles goed; zoodra zij echter de roede neêrleggen, verandert deze in eene slang, en de kinderen worden vergistigd.’ ‘Welk een ellendig uurwerk is de echtestaat, wanneer de wijzer niet op een staat! Waarlijk, waar het orgel van den echtenstaat ontstemd is, daar is de duivel balkentrapper.’ ‘Echtelieden moeten eene goede keel hebben, om alles te kunnen slikken; zij moeten goede vingers hebben, omdat zij er dikwijls door moeten zien; eenen goeden rug, om alles te dragen; eene goede maag, om de hardste brokken te kunnen verduwen; goede schouders, om ze dikwijls te kunnen ophalen; goede voeten, omdat hen de schoen dikwijls knelt.’ Als Rec. deze vier aanhalingen uitgaf voor eene ‘Bloemlezing uit Pater abraham,’ zou hij gelijk staan met den Uitgever, die de 24 eerste bladzijden van dit werkje noemt: ‘eene Verhandeling over...’ de schriften van den man. Eene groote bloemlezing, boven aangeprezen, zou nabij komen aan een ontdekken van de bron der aardige zetten van vele hedendaagsche Schrijvers. Uw dienaar, Mijne Heeren! |
|