redevoeringen in de openbare beraadslagingen mogen worden geraadpleegd.
Uit de oordeelkundige beschouwing van alle deze staatsstukken kan men afnemen, wat men van den Heer voorduin te dezen aanzien in de volgende deelen van zijn nuttig werk te wachten hebbe. Hij zal daarbij de verslagen der centrale afdeeling, de extract-notulen der zittingen met geslotene deuren, den uitslag der raadplegingen over de vraagpunten van stellige wetgeving, en de antwoorden, in die zittingen gegeven, bezigen.
Benevens deze ingrediënten ter uitlegging der wetten geeft hij de regelen aan de hand van vergelijking van het ontwerp van 1820, en waarschuwt omtrent het gebruik van alles, wat vóór 1820 voorgevallen is. Doch hij betoogt tegelijk, hoe de wetboeken van 1830 met het ontwerp van 1820, en de herziene wetboeken met de eerstgenoemden vergeleken moeten worden, even als ook de Fransche tekst, waarin zij toen ook verschenen, tot uitlegging aangewend worden kan. Uit dit alles leidt hij af, dat de staatstukken niet zijn te beschouwen als wetten nevens de wetgeving, maar als krachtige, zuivere en afdoende hulpmiddelen, om door goede redeneerkunde de wetboeken uit te leggen.
Dit eerste deel van des Schrijvers werk, waaraan met groot geduld en ijver gearbeid is, wordt besloten met eenige gevolgtrekkingen, vergelijkingen met de zamenstelling van de Fransche Wetboeken, en met eenige wenken, die zeer nuttig zijn gelezen te worden.
De geschiedenis en uitlegkunde van de nieuwe Wetboeken, die beide voor derzelver invoering en gebruik zoo hoogstbelangrijk zijn, ja onmisbaar, vindt men hier volledig bijeen; daaraan ontbreekt niets, en om deze reden zal dit werk het naast nevens de wetgeving plaats moeten vinden.
Het is eene geheel andere bezigheid, die wetgeving te beoordeelen, of dezelve met eene vroegere te vergelijken. Deze zaak was met de taak des Schrijvers onvereenigbaar; bijaldien hij zich daarin had begeven, zou zijn werk ongeschikt zijn geworden voor hetgeen het onmisbaar behoort te zijn. Het is eene anderc vraag, wat kan, wat behoort te wezen; eene andere, wat is of wat zal zijn. De critiek zal in 't vervolg de wetgeving kunnen toetsen; veranderen kan zij haar niet. Nogtans ware het te wenschen, dat er voor de loutering, voor de zuivering, voor de verbetering der wet-